Dit artikel verscheen in de januari 2020 editie van National Geographic Magazine.
In 438 v.Chr. werd op de Akropolis in Athene een grote tempel ingewijd, die wij nu kennen als het Parthenon. Het magnifieke gebouw werd samen met andere monumenten gesticht om de macht van de stad Athene uit te dragen. In de loop van 25 eeuwen werd het Parthenon ontheiligd, verbouwd, veroverd, geplunderd, opgeblazen en gerenoveerd. Het was een tempel, een paleis, een Byzantijnse kerk, een katholieke kerk en een moskee, maar het werd vooral ook een symbool. En in al die tijd is de status van het Parthenon alleen maar gegroeid. Als icoon van de klassieke cultuur, van de Griekse vrijheidsstrijd en van het ontstaan van de westerse democratie.
Maar wat gebeurt er als je al deze dikke lagen cultureel en politiek behang afstoomt en teruggaat naar de bronnen uit de Oudheid? Misschien is het Parthenon dan wel niet het Parthenon.
Als om acht uur ’s ochtends het ijzeren hek opengaat, heeft zich al een flink gezelschap toeristen verzameld. Janric van Rookhuijzen en ik staan vooraan in de rij, we willen graag als eersten de toegangstrappen beklimmen. Een resolute dame houdt me echter tegen bij een tweede poort, waar onze toegangskaartjes worden gescand. Ik mag niet doorlopen met mijn halfopgegeten koulouri. Ik mag het ook niet in mijn tas stoppen. Wat wel mag, is het broodje in bewaring geven bij het bewakershokje. Dat doe ik dan maar. De Akropolis mag niet worden bezoedeld.
Ik ben naar Athene gereisd om met Janric, onderzoeker aan de universiteiten van Utrecht en Leiden, de monumenten uit de hoogtijdagen van het klassieke Griekenland te bezoeken. Hij heeft de geschiedenis van de Akropolis grondig bestudeerd, waarbij hij teruggreep op de primaire bronnen die over de monumenten aanwezig zijn: soms obscure Griekse auteurs of in marmer gebeitelde archieven van Atheense bestuurders, soms het werk van nog steeds veelgelezen schrijvers als Plutarchus en Pausanias. Zijn studie heeft opmerkelijke, nieuwe inzichten opgeleverd over de Akropolis. Om die beter te kunnen begrijpen, gaan we zijn theorie toetsen aan de praktijk.
Op de trappen van de Propyleeën, het antieke toegangsportaal tot de Akropolis, stuiten we op het rituele afmarcheren van de Evzonen, de in een lang wit hemd en foustanela (plooirok) geklede erewacht. Hun naam komt al voor in de Ilias en betekent zoiets als ‘goed omgord’, maar het korps in zijn huidige vorm werd opgericht door Otto I, die in 1832 de eerste (Beierse) koning werd van Griekenland, dat zich net van het Ottomaanse Rijk had vrijgevochten. De Akropolis werd een symbool voor de Griekse onafhankelijkheidsstrijd, en de aanwezigheid van de Evzonen onderstreept nog steeds dat belang – overigens alleen op zondag. De leden van het elitekorps kijken strak naar de grond, en ik realiseer me dat de pompons op de punt van hun roodlederen schoenen (tsarouchia’s) het zicht op de ongelijke traptreden ernstig moeten belemmeren. Na vijf minuten zijn de soldaten uit het zicht verdwenen en kunnen we naar binnen. ‘Misschien hebben Spon en Wheler wel hetzelfde meegemaakt toen zij de Akropolis bezochtten,’ oppert Janric. ‘Het was in hun tijd immers het hoofdkwartier van het Ottomaanse garnizoen.’
Jacob en George Wheler zijn twee reizigers van respectievelijk Franse en Engelse afkomst, die in 1675-’76 een lange reis maakten naar onder meer Griekenland. Over hun belevingen en observaties schreven ze een populair reisverslag dat in veel talen werd uitgegeven, ook in het Nederlands. Een van de hoogtepunten was hun bezoek aan Athene. ‘Zij waren de eerste westerse bezoekers met een wetenschappelijke achtergrond en hun beschrijving van wat ze zagen heeft eeuwenlang ons beeld van de Akropolis beïnvloed,’ aldus Janric.
Maar wat zij zagen was een heel andere Akropolis dan de kale, rotsige heuvel die wij nu kennen. De Akropolis was helemaal volgebouwd met huizen, latrines, barakken, opslagruimten, kortom alles wat in een militair hoofdkwartier aanwezig is. Het Parthenon was in gebruik als moskee en werd bekroond met een minaret. Spon en Wheler hadden overigens geluk met de timing van hun bezoek. Het Parthenon was toen nog ongeschonden, op de paar aanpassingen als kerk en daarna als moskee na. Elf jaar later werd de Akropolis belegerd door de Venetianen. De Ottomanen hadden tijdelijk hun kruit opgeslagen in het Parthenon en er schuilden vrouwen en kinderen. Er werd gehoopt dat de aanvallers de tempel zouden sparen. Maar de Venetiaanse commandant Francesco Morosini gaf het bevel te vuren. De kruitvoorraden kregen een voltreffer, met een geruïneerd Partheneon en driehonderd burgerslachtoffers tot gevolg.
Op de Propyleeën stond een door Frankische kruisvaarders in de veertiende of vijftiende eeuw gebouwde toren die hoog boven alles uitstak en meer nog dan het Parthenon de horizon van Athene bepaalde. En er bevond zich tussen de Ottomaanse barakken nóg een Griekse tempel, versierd met een portico waarin zes vrouwenfiguren waren verwerkt, de Kariatiden. Het gebouw werd bewoond, en Spon en Wheler speculeren dat er een harem in gevestigd was. Ze doopten het ‘Erechtheion’, een naam die sinds die tijd is blijven beklijven.
Die naam kwam overigens niet uit de lucht vallen. In de tweede eeuw n.Chr. schreef de Griekse aardrijkskundige Pausanias zijn Beschrijving van Griekenland, een soort Lonely Planet avant la lettre. Daarin vermeldt hij wetenswaardigheden over allerlei plaatsen in Griekenland, over monumenten, gebruiken en legenden.
Zo ook over Athene en de Akropolis. Spon en Wheler gebruikten de Beschrijving van Griekenland als hun gids. Pausanias had echter het voordeel dat hij kon rondlopen over een terrein dat niet was volgebouwd met militaire barakken. Hij schrijft onder meer: ‘Er is ook een gebouw dat het Erechtheion wordt genoemd. Voor de ingang is een altaar van Zeus, de hoogste, waar nooit levende wezens worden geofferd, maar koeken, en ze zijn ook niet van zins om hier wijn te gebruiken.’
Nergens legt Pausanias echter enig verband tussen het Erechtheion en de Kariatiden. Hoogstwaarschijnlijk spreekt hij over een ander gebouw, dat in de tijd van Spon en Wheler niet meer zichtbaar was.
Als Janric en ik verder de Akropolis oplopen, wordt onze aandacht meteen getrokken door het Parthenon, met zijn machtige façade van acht Dorische zuilen. Dit is het aanzicht dat is te zien op talloze foto’s (vooral ook selfies), postzegels, boeken, briefkaarten en koelkastmagneten. ‘Maar realiseer je wel dat dit de achterkant van de tempel is,’ waarschuwt Janric. Het Parthenon werd in de Byzantijnse tijd in gebruik genomen als kerk, en volgens de christelijke opvattingen moet het altaar aan de oostzijde van het godsgebouw liggen. De oorspronkelijke ingang aan die kant werd daarom verplaatst naar de westzijde, en bleef daar toen het Parthenon na de Ottomaanse verovering tot moskee werd verbouwd. Voor latere reizigers was dit soms een bron van verwarring.
Noordelijk van het Parthenon, parallel aan de lange zijde ervan, liggen op de rotsbodem de rommelig aandoende fundamenten van een veel ouder bouwwerk, dat de naam Dörpfeldfundament of Dörpfeldtempel kreeg. Het is genoemd naar de invloedrijke Duitse archeoloog Wilhem Dörpfeld, die het heeft opgegraven en wiens opvattingen over de Akropolis nog altijd veel invloed hebben. Op de noordelijkste muur van deze tempel is de portico gebouwd met de Kariatiden, een onderdeel van wat nu het Erechtheion wordt genoemd. ‘Ik zou willen afstappen van de foutieve benaming Erechtheion en deze oude tempel van Athena tempel liever de Kariatidentempel noemen,’ oppert Janric. ‘En sterker nog, ook het Parthenon werd oorspronkelijk anders genoemd en kreeg de naam die we nu gebruiken pas veel later.’
Om duidelijk te maken hoe dat zit, moeten we een diepe duik in de geschiedenis maken.
In de bronstijd kwamen op veel plaatsen grote beschavingen tot bloei, waarvan in Griekenland de Minoïsche (op Kreta) en de Myceense de bekendste zijn. Deze verdwijnen echter rond 1200 v.Chr. in het hele Middellandse Zeegebied en er ontstaat een onduidelijke tijd, de ‘duistere’ of ‘donkere’ eeuwen, die duurt tot ongeveer 800 v.Chr. Vanaf dat moment krabbelen nieuwe beschavingen overal op en vloeien in Griekenland de donkere eeuwen over in de archaïsche periode. Nu ontstaat ook de oud-Griekse staatsvorm van de polis, de stadstaat, waarvan Athene er één is.
In de vijfde eeuw v.Chr. dient zich een vijand aan, de Perzen, en er ontstaat een periode van strijd. De Eerste Perzische Oorlog wordt in 490 door de Grieken gewonnen in de slag bij Marathon. De Tweede Perzische Oorlog volgt tien jaar daarna. De Atheners en hun Griekse bondgenoten overwinnen de Perzische koning Xerxes in de zeeslag bij Salamis.
Na deze beslissende slag verenigen Athene en meer dan 150 poleis rond de Egeïsche Zee zich in de Attisch-Delische Zeebond, om voor altijd de Perzen het hoofd te kunnen bieden. Athene is op dat moment veruit de machtigste van de lidstaten.
Inmiddels hadden zich ook bínnen de grenzen van de stadstaat Athene grote politieke en culturele ontwikkelingen voorgedaan. Nadat in 510 v.C. de laatste tiran was verdreven, was er een vorm van democratie ontstaan, waarin kunst en literatuur in grote vrijheid konden bloeien. De starre beeldtaal van de archaïsche periode verdween, en vanaf de overwinning in de Tweede Perzische Oorlog wordt in de kunstgeschiedenis gesproken van de klassieke periode.
‘Ook de meeste bouwwerken op de Akropolis stammen uit de klassieke periode,’ zegt Janric, ‘en ze zijn er eigenlijk vooral gekomen door toedoen van één persoon: Perikles.’
Deze Griekse staatsman en generaal regeert de stad van 461 tot 429 v.Chr. In 454 v.Chr. haalt hij de oorlogskas van de Attisch-Delische Zeebond naar Athene en gebruikt deze om de stad, en vooral de Akropolis, te verfraaien. Behalve politiek en economie speelt daarbij ook religie een belangrijke rol. Athena/Athene is niet voor niets de naam van de stad én van de godin, ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In de mythologie wordt verteld hoe de Attische koning Kekrops zocht naar een patroonheilige voor een nieuwe stad. Athena en Poseidon streden allebei om deze eer. Poseidon nam zijn drietand en stak deze in de Akropolis. Daarop ontstond een zoutwaterbron op het oppervlak van de Akropolis.
Athena pakte het slimmer aan. Zij stak haar speer in de grond en plantte de olijfboom. Dat bleek een veel nuttiger geschenk dan het ondrinkbare, zoute water en daarom werd haar naam voor altijd aan de stad verbonden. In haar hoedanigheid van beschermvrouwe kreeg Athena de epiclese Polias, ‘van de stad’. De legende wil dat de olijfboom van Athena Polias nog steeds groeit op de Akropolis.
Janric leidt me naar de plek van de mythische boom: voor de Kariatidentempel, in het Pandroseion, een heiligdom waar een van de maagdelijke dochters van koning Kekrops werd vereerd. De boom is naast enkele verdorde bodemkruipers het enige groen op de Akropolis, maar gezien de povere omvang van de stam, kan dit toch niet de olijf zijn die door de godin is geplant.
Een van Perikles’ grootste bouwprojecten op de Akropolis was een nieuwe tempel voor Athena. Hij stelde hiervoor twee architecten aan, Iktinos en Kallikrates, die het gebouw voltooiden tussen 447 en 432 v.Chr. De versieringen van de tempel, de beroemde friezen, metopen en pedimenten werden vermoedelijk uitgevoerd onder leiding van de beeldhouwer Phidias. Hij was in elk geval verantwoordelijk voor het 11,5 meter hoge Athena-standbeeld in de tempel.
Pausanias heeft in zijn beschrijving van het Parthenon amper oog voor de versieringen aan de buitenkant van de tempel (die nu gelden als hoogtepunten van de klassieke Griekse beeldhouwkunst), maar wel voor het in goud en ivoor uitgevoerde beeld vanbinnen. Het stelde een krijgshaftige godin voor met een helm met daarop een sfinx en griffioenen. Ze draagt een tuniek tot op haar voeten en een borstplaat met een medusakop. In haar ene hand draagt ze een beeldje van Nikè, in de andere een speer.
In veel geschiedenisboeken en reisgidsen wordt Phidias’ beeld Athena Parthenos genoemd (Athena de Maagd), maar dat is een historisch misverstand, meent Janric. Weliswaar is uit de mythologie bekend dat de godin Athena een maagd was, zegt hij, ‘maar nergens in de klassieke bronnen zijn aanwijzingen te vinden dat er ooit een cultus is geweest voor deze Athena Parthenos. De eerste keer dat het beeld zo wordt genoemd, is in een Byzantijnse bron, bijna 1400 jaar later!’ Dat wil echter nog niet zeggen dat de Byzantijnen dachten dat er een cultus is geweest. Mogelijk was het vooral een rechtvaardiging voor het feit dat hun kerk weliswaar vroeger de tempel van een heidense godin was, maar dan wel van een maagdelijke godin – misschien wel een voorloper van de maagd Maria.
Ook het gebruik van de naam Parthenon voor de Grote Tempel is discutabel. Het is Pausanias die deze naam zo’n zeshonderd jaar na dato introduceert wanneer hij schrijft: ‘Als je de tempel binnengaat die ze Parthenon noemen (...)’ Toch komt de naam wel voor in de klassieke Griekse tijd, maar deze werd gebruikt voor een ander gebouw, ontdekte Janric.
Zoals bijna alle tempels in die tijd werd ook de Grote Tempel van Athena gebruikt als schat- kamer. In het democratische Athene werden alle schatten van de godin en van de staat nauwkeurig geadministreerd door speciale functionarissen. Deze tamiai legden jaarlijks in marmer gebeitelde inventarislijsten aan van de goederen, die op vijf verschillende locaties aanwezig waren: het Hekatompedon (tempel van honderd voet), de Opisthodomos (achterhuis), de Proneos (voortempel), de Archaios Neos (oude tempel), en het Parthenon (maagdenhuis). Waar deze schatkamers zich bevonden, is onderwerp van discussie. Er is er maar één waarover iedereen het eens is: het Hekatompedon.
Dit was in de klassieke Griekse tijd de benaming voor de Grote Tempel, en meer specifiek voor het oostelijke deel ervan (de cella), waar het beeld van Phidias stond. De Opisthodomos wordt in verschillende oude bronnen geïdentificeerd als de westelijke kamer van de Grote Tempel. Het was een zwaarbewaakte plek ‘achter de tempel van Athena’, waar de staatskas met zilver werd opgeslagen.
De Proneos was volgens de inventarislijsten ook een plek waar veel zilver werd bewaard. Door veel archeologen wordt verondersteld dat dit het oostelijke voorportaal was van de Grote Tempel. Maar dat is een volledig open ruimte, en het zilver zou dan voor iedereen zichtbaar – en grijpbaar – zijn geweest. Onwaarschijnlijk, meent Janric, die een andere oplossing vond. In de inventarislijsten wordt de Proneos niet langer genoemd in hetzelfde jaar dat de Opistodomos voor het eerst voorkomt. Wat als beide namen op dezelfde ruimte duiden? De Proneos zou dan aan de westkant van de tempel zijn. En ‘voorkamer’ is niet zo’n heel gekke naam als je bedenkt dat het de eerste ruimte is die je ziet als je de Akropolis opgaat – ook al is dit technisch gezien de achterkant van de tempel. De Archaios Neos, de oude tempel, is het oostelijke deel van de Kariatidentempel waar het oude, meest heilige beeld stond van Athena Polias.
Dan rest nog de hamvraag: waar was de schat- kamer die Parthenon werd genoemd? Veel onderzoekers speculeren dat dít de westelijke kamer van de Grote Tempel was en dat de naam later op het grote geheel is overgegaan. Dat rijmt echter niet met de bronnen die aangeven dat dit deel de Opisthodomos werd genoemd. Maar waar was het Parthenon dan wel?
Uit de lijsten van de tamiai blijkt dat er in het Parthenon allerlei bijzondere voorwerpen werden bewaard als wapens, muziekinstrumenten, juwelen en meubels, en hierin vond Janric de oplossing van het vraagstuk. Pausanias memoreert dat hij in de Kariatidentempel enkele specifieke schatten zag die voor de oude Grieken erg belangrijk waren. Hij noemt een klapstoel van de uitvinder Daedalus, een kuras van de Perzische cavaleriecommandant Masistios en het gouden zwaard van de Perzische generaal Mardonios. En juist deze stukken komen terug op de inventarislijsten... van het Parthenon. Het lijkt ook voor de hand liggend dat de meest heilige schatten van Athena, zoals de trofeeën van de overwinning op de Perzen, dicht bij haar meest heilige beeld werden bewaard. Daarmee hebben we het echte Parthenon gevonden.
Als je op de Akropolis zonder enige voorkennis op zoek zou gaan naar eenparthenon, een ‘maagdenhuis’, dan is de Kariatidentempel overigens ook de plek waar je zou uitkomen, meent Janric. Er is een maagdelijke godin aanwezig, er is een fries waarop vrouwen zijn afgebeeld en er zijn bronnen die vertellen over maagdelijke priesteressen (parthenoi). Aan het gebouw zit bovendien nog een tweede tempel vast, die van Pandrosos, en ook zij was een maagd. En als klap op de vuurpijl zijn er de zes Kariatiden met hun karakteristieke maagdenvlechten.
Janric neemt me mee naar het noordelijke voorportaal van de Kariatidentempel. Hij wijst naar boven waar in het dak een keurige uitsparing is gemaakt door de klassieke bouwmeesters. Recht daaronder zit in het bordes een gat, waarvan ik de bodem niet kan zien. Ik ben toch benieuwd en zet een stap op een van de stenen ernaast om zo van bovenaf te kunnen kijken. Achter mij klinkt een fluitsignaal. ‘Don’t touch the marble!’ roept iemand met een snerpende stem. Met een schaapachtige glimlach probeer ik mij te verontschuldigen. Dan vertelt Janric wat volgens hem de betekenis is van de twee gaten. In enkele late bronnen wordt verteld over vogelvallen, waar vogels dood naar beneden storten. Zo noemt de derde-eeuwse schrijver Philostratus sommige bergen ‘vogelloos’, omdat er een kloof inzit die vogels naar binnen trekt ‘zoals we ook in Athene kunnen zien in het voorportaal van het Parthenon.’
Als we na uren ronddwalen de uitgang opzoeken, krijg ik daar de plastic zak met mijn inmiddels uitgedroogde koulouri weer terug. ‘Don’t touch the marble!’ echoot het door mijn hoofd.
De dagen daarna ga ik nog een paar keer terug naar de Akropolis om mijn notities te verifiëren en ook om met ander licht te kunnen fotograferen. Als ik laat in de middag bij de Kariatidentempel sta, komt vanaf het uitkijkplateau waar trots de Griekse vlag wappert, een groep Amerikaanse studenten in paarse toga aangewandeld. Passend: Athena is immers de godin van de wijsheid. Geïntrigeerd besluit ik ze op te wachten. Ze blijken na hun afstuderen bezig te zijn aan een ‘European tour’. De toga hebben ze alleen vandaag even aan voor een groepsfoto. Ik luister naar het verhaal van hun gids en moet gniffelen als er wordt verteld dat het gat in het dak van het voorportaal is veroorzaakt door een bliksemschicht van Zeus. Sure...
De gidsen zullen wel meer aan hun verhalen moeten veranderen, bedenk ik me. Dat het Parthenon het Parthenon niet is en dat het Erechtheion ook niet is wat het is. En dat de Opisthodomos en de Proneos hetzelfde zijn en dat het westelijke deel van de Kariatidentempel eigenlijk het Parthenon zou moeten heten.
Het zal niet meevallen om alle partijen te overtuigen van deze nieuwe theorieën, en al helemaal niet om een gebouw als het Parthenon van naam te laten veranderen. Dat hoeft misschien ook niet, maar het is goed om met een open blik te kijken naar wijsheden die altijd in beton – of in marmer – gegoten zijn geweest.
Lees meer over de Akropolis in de januari 2020 editie van National Geographic Magazine.
De studie van Janric van Rookhuijzen die aan dit verhaal ten grondslag ligt, verschijnt in het januarinummer van het American Journal of Archaeology. Redacteur Servaas Neijens schreef in het Magazine over onder meer de Sababank en Triceratops.