Dit artikel verscheen in National Geographic Historia editie 2, 2020.
Volgens een oude mythe was er in den beginne niets, alleen Noen, het onbeweeglijke oerwater, omringd door totale duisternis. Tot het moment dat er een heuvel opdoemde, en boven de heuvel de Zonnegod verscheen. Aan zijn zijde werd Maät geboren, de godheid van de orde, het evenwicht en de rechtvaardigheid – principes die onontbeerlijk waren voor het begin van de schepping. Maät was de personificatie van ethische waarden, tegengesteld aan alles wat onrechtvaardig is en tegen de normen ingaat. Deze godheid is een schitterende godin getooid met een struisvogelveer – met andere woorden: een vrouw.
Niet alleen in de Egyptische godsdienst was het vrouwelijke element van fundamenteel belang, ook in het dagelijks leven genoten vrouwen een mate van vrijheid en waardering die voor bijvoorbeeld de Griekse of Romeinse vrouwen ondenkbaar zou zijn.
De vrouw in de samenleving
In de Egyptische kunst is de vrouw alomtegenwoordig. We zien haar afgebeeld met een slank meisjeslichaam, met een lichter gekleurde huid dan de mannen en met smachtende ogen, die met make-up extra langwerpig waren gemaakt. Door hun smalle schouders en heupen en delicate ledematen zijn ze een minder imposante verschijning dan de mannen, maar de plaats die ze innemen is niet minder belangrijk. Zo zien we een aristocratische dame die met evenveel waardigheid aanzit aan een banket als de mannen; we zien haar wijn en bier drinken terwijl ze met haar vriendinnen converseert of aan een lotusbloem ruikt. We bewonderen haar figuur in nauwsluitende kleding en versierd met schitterende juwelen. We zien ook de volksvrouw die samen met haar kleine kinderen naar de markt gaat om de vruchten van haar land te verkopen; we zien haar gebukt op het veld bij het oogsten van vlas, en we zien hoe ze bier brouwt, koren maalt en brood bakt. Ook bewonderen we de vingervlugheid van de arbeidsters die aan de weefgetouwen werken of in opperste concentratie parfums aan het verpakken zijn. De vrouw is overal, ze beweegt zich in alle kringen, haar leven is actief en productief.
Vrouwen werden ‘persoon die in de stad woont’ genoemd – burger dus. De vrouw was niet onderworpen aan het gezag van haar vader of haar echtgenoot. Ze had volledige handelingsbevoegdheid en was in dat opzicht gelijk aan de man: ze kon adopteren, verkopen, erven, contracten tekenen... In een tekst uit het Middenrijk wordt de geschiedenis verteld van een moedige vrouw die aangifte deed tegen haar vader, die ze ervan beschuldigde dat hij zijn tweede vrouw bevoordeelde ten koste van de kinderen uit zijn eerste huwelijk: ‘Mijn vader heeft een onrechtmatigheid begaan,’ – zo beklaagde ze zich. ‘Kan ik mijn bezittingen terugkrijgen?’ Een ander verhaal is dat van Naunachte, een vrouw van eenvoudige afkomst die was getrouwd met een ambachtsman. Ze benoemde een van haar dochters tot erfgenaam van bijna al haar bezittingen en onterfde de rest van haar kinderen, omdat die haar niet hadden geholpen op haar oude dag. In de woorden van Naunachte: ‘Aan degenen die hun hand op de mijne legden zal ik bezittingen geven, maar degenen die mij niets hebben gegeven, zullen mijn spullen niet krijgen.’
Vrouwen hadden volgens de wet dezelfde rechten en plichten als mannen, iets waarvan bij de Grieken en Romeinen totaal geen sprake was. Vrouwen waren volgens hen niet in staat om rationeel te denken en beslissingen te nemen. Daarom hadden ze altijd een mannelijke voogd, bijvoorbeeld hun echtgenoot, vader, of een broer. Na de verovering van Egypte door Alexander de Grote werd dat Griekse systeem ook naar de oevers van de Nijl gebracht.
De meeste vrouwen droegen de titel nebet per, ‘vrouwe van het huis’, omdat ze het bewind voerden over de bezittingen van het gezin en het eten klaarmaakten, kleding naaiden en de kinderen verzorgden. Maar er zijn ook gevallen bekend van vrouwen die werkten als schrijver, een ambt dat ze konden uitvoeren dankzij een privéleraar of doordat ze naar school waren geweest. In de Egyptische samenleving hadden vrouwen zeker de gelegenheid ‘mannenberoepen’ uit te oefenen, al waren ze wel in de minderheid. Vanaf de periode van het Middenrijk raakte de samenleving steeds meer gemilitariseerd, en vanaf die tijd deden vrouwen geen administratief werk meer, maar waren ze ‘alleen’ nog maar nebet per, vrouwe van het huis.
Leve het bruidspaar!
‘Als je een deugdzaam mens bent, sticht dan een huishouden. Bemin je echtgenote vurig,’ luidde een wijze les uit de tijd van de piramiden. Trouwen was een belangrijke factor in het Egypte van de Oudheid en werd gezien als fundament van de samenleving. Het huwelijk was een privézaak, het bestond simpelweg uit gaan samenwonen.
De Egyptische term voor ‘trouwen’ was ‘gaan zitten met’, wat is te interpreteren als ‘leven met’. Er bestaan veel beelden van stellen die elkaar omarmen of elkaars hand vasthouden. Mogelijk staan die voor het moment van de bruiloft. In het huidige Egypte zitten bruid en bruidegom bij hun trouwerij stil op stoelen terwijl het feest om hen heen losbarst.
In het oude Egypte werden bruiloften, net als nu, lang en uitgebreid gevierd. Een trouwerij was een gerechtvaardigde reden om weg te blijven van je werk. Dat kunnen we afleiden uit een presentielijst van de arbeiders uit Deir el-Medina. Daar valt bijvoorbeeld te lezen: ‘Nebsemen is afwezig, hij viert zijn feest.’ Een geldige reden voor absentie!
staan dat een getrouwde vrouw haar eigen naam en haar eigen stamboom behield. Ze voegde niet de naam van de man toe aan de hare. Vrije mannen konden met slavinnen trouwen. In dat geval werd de vrouw bevrijd. De kinderen die uit zo’n verbintenis werden geboren, waren vrije mensen. En als het omgekeerde gebeurde? Wat dat betreft is de liefdesgeschiedenis van Takemenet leerzaam. Zij was een meisje uit het Nieuwe Rijk, dat verliefd was geworden op de slaaf van haar oom, een krijgsgevangene van farao Thoetmosis II. Ze wilde met hem trouwen. Ze kreeg niet alleen toestemming van haar familie, die haar een rijke bruidsschat meegaf, maar ook erfde de vrijgemaakte slaaf van de oom van het meisje het ambt van tempelbarbier.
De zogenoemde ‘huwelijkscontracten’ zijn interessante en heel moderne documenten. Volgens de Grieken gingen deze documenten veel te ver. Historicus Diodoros van Sicilië schreef dat een man die akkoord ging met zo’n contract in alle opzichten ondergeschikt werd aan zijn vrouw. Overigens klopte dat niet. De werkelijke betekenis van deze contracten was dat de vrouw economische bescherming genoot in het geval van een scheiding. Een gescheiden vrouw moest namelijk vertrekken uit de echtelijke woning, terwijl de kinderen bij de vader bleven.
In geval van scheiding
Om een armoedeval te vermijden stond in een huwelijkscontract dat de vrouw recht had op alles wat ze bij haar trouwen had ingebracht (de bruidsschat), een derde van het in de loop van het huwelijk opgebouwde vermogen en een levenslange alimentatie. Als de man haar niet kon geven waarop ze recht had, dan mocht ze in het huis blijven wonen totdat hij in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen. Dat kon, als het tot een scheiding was gekomen omdat er een andere vrouw in het spel was, zorgen voor ongemakkelijke situaties, want dan woonde de man onder hetzelfde dak met zijn ex-vrouw en met zijn nieuwe vriendin. Maar zelfs met al deze garanties zien we toch dat sommige ouders bezorgd waren over de toekomst van hun getrouwde dochters. Als blijk daarvan kan een brief uit het Nieuwe Rijk dienen, van de hand van een liefhebbende vader: ‘Je bent mijn dochter, en als de ambachtsman Baki je uit de echtelijke woning zet, kun je in mijn huis wonen, dat ik zelf heb gebouwd; daar kan niemand je wegsturen.’
En als een vrouw weduwe werd? Dat kon voor de allerarmsten een echte ramp betekenen, want ze waren dan de enige bron van inkomsten van het gezin kwijt: de man. Als de kinderen nog klein waren moesten ze bij hun moeder blijven, met alle problemen die dat met zich mee kon brengen. Toch genoten weduwen wel een zekere status. Ze werden als een aardse verschijningsvorm van Isis beschouwd. ‘Wees rechtvaardig zolang je aardse bestaan duurt,’ adviseerden de wijzen, ‘troost de rouwenden en onderdruk de weduwe niet.’