Voor sommige mensen is het misschien een bittere pil, maar uit nieuw onderzoek is gebleken dat de manier waarop mensen op bittere smaken reageren, mogelijk in direct verband staat met de ernst van een COVID-19-infectie.
Dat is een fascinerend inzicht, want in de afgelopen maanden is het duidelijk geworden dat patiënten zeer verschillend reageren op het SARS-CoV-2-virus dat de ziekte veroorzaakt. Het is onmogelijk gebleken om te voorspellen of iemand alleen maar milde symptomen zal vertonen of een levensbedreigende luchtwegaandoening zal ontwikkelen. Stel je voor dat met een eenvoudige smaaktest vastgesteld zou kunnen worden of iemand het risico loopt een ernstige vorm van COVID-19 te ontwikkelen.
Henry Barham, rinoloog van het General Medical Center in Baton Rouge, Louisiana, heeft op 25 mei een onderzoek in het medische tijdschrift JAMA Network Open gepubliceerd waarvoor hij bijna tweeduizend patiënten onderzocht. Daarbij ontdekten hij en zijn team dat zogenaamde ‘superproevers’ – mensen die overgevoelig reageren op bittere bestanddelen in ons eten – minder vaak positief op het coronavirus worden getest. Als er inderdaad zo’n verband bestaat, dan zouden mensen die broccoli lekker vinden een hoger risico op een ernstige vorm van COVID-19 lopen.
“Dit is een zeer interessante studie, die erop wijst dat de receptoren op onze tong waarmee we bittere smaken kunnen proeven, in verband staan met onze kwetsbaarheid voor luchtweginfecties als COVID-19,” zegt David Aronoff, directeur van de afdeling infectieziekten van de medische faculteit van de Vanderbilt University in Nashville, Tennessee; Aronoff was niet betrokken bij het nieuwe onderzoek. De mogelijkheid dat smaakreceptoren in verband staan met de immuunafweer, is verrassend, zegt hij.
Superkrachten voor ‘superproevers’?
Het was psychologe Linda Bartoshuk van de Yale University die in de jaren negentig baanbrekend onderzoek verrichtte naar genetische verschillen in smaakreceptie. Ze bedacht de term ‘superproevers’, voor mensen (ongeveer 25 procent van de bevolking) die zeer sterk reageren op bittere smaken. Een andere groep van 25 procent bestaat uit zogenaamde ‘non-proevers’, mensen die bittere smaken amper kunnen waarnemen. De resterende 50 procent zijn gewoon ‘proevers’, die bittere smaken goed kunnen waarnemen, maar er niet overdreven afkerig op reageren.
Superproevers zijn overgevoelig voor bittere smaken omdat ze tot wel viermaal zoveel smaakpapillen op hun tong hebben. De bittere bestanddelen in ons eten en drinken worden herkend door smaakreceptoren van het Type 2, die worden aangestuurd door een groep genen met de aanduiding T2R. Het T2R38-gen behoort tot het meest onderzochte van deze genen. Variaties in de structuur van het eiwit dat door het T2R38-gen wordt aangemaakt, staan in direct verband met iemands tolerantie voor bittere smaakstoffen (bijvoorbeeld fenylthiocarbamide en propylthiouracil), die veelvuldig voorkomen in talloze groenten, waaronder broccoli, kool en spruitjes.
Het is niet de eerste keer dat het vermogen tot ‘superproeven’ in verband wordt gebracht met medische aandoeningen. Superproevers lopen een hoger risico om poliepen in hun dikke darm te ontwikkelen, omdat ze minder van deze bittere groenten eten. Dat maakt ze ook kwetsbaarder voor de ontwikkeling van darmkanker.
Maar hun bijzondere vermogen kan superproevers ook een fysiologisch voordeel opleveren. Het T2R38-eiwit komt namelijk ook op andere plekken in het lichaam voor dan alleen op de tong. Tot de ‘extra-orale’ gebieden waar het eiwit is te vinden, behoren de epitheelcellen waarmee die de binnenkant van de neus en de bovenste luchtwegen zijn bekleed en waar deze cellen binnendringende ziekteverwekkers opvangen.
Uit onderzoek dat in 2012 werd geleid door Noam Cohen, rinoloog aan de University of Pennsylvania in Philadelphia, bleek dat de bacteriën die verantwoordelijk zijn voor voorhoofdsholteontstekingen een reactie oproepen van de T2R38-receptoren in het epitheelweefsel van de luchtwegen, die daardoor stikstofmonoxide gaan aanmaken. Stikstofmonoxide speelt een belangrijke rol in ons afweersysteem en vormt de eerste verdedigingslinie tegen binnendringende ziekteverwekkers. De extra stikstofmonoxide stimuleert de cilia, de trilhaartjes op het epitheel van de luchtwegen die ongewenste binnendringers en ziekteverwekkers uit het lichaam afvoeren. Vandaar dat superproevers minder vaak bacteriële voorhoofdsholte-infecties oplopen.
Barham doet onderzoek naar het verband tussen T2R-genen en de natuurlijke afweer van de luchtwegen. Hij wist dat stikstofoxide ook giftig is voor het SARS-coronavirus, dat voor het eerst in 2003 in Azië opdook en verwant is aan het nieuwe coronavirus dat COVID-19 veroorzaakt. Het SARS-coronavirus veroorzaakte destijds een luchtwegaandoening (SARS) die zich naar 22 landen verspreidde voordat de uitbraak kon worden ingedamd. Die voorgeschiedenis was voor Barham aanleiding om te onderzoeken of er een verband bestaat tussen COVID-19 en superproevers.
Bittere pil voor ‘non-proevers’
Het team van Barham onderzocht 1935 volwassenen, van wie 266 positief op het SARS-CoV-2-virus testten. Non-proevers liepen duidelijk een groter risico om slecht op het nieuwe coronavirus te reageren dan superproevers en gewone ‘proevers’: ze hadden een grotere kans om positief op het nieuwe coronavirus te testen en bij een infectie in het ziekenhuis te belanden en langer last van de symptomen te houden. Maar liefst 86 procent van de patiënten met ernstige vormen van COVID-19 waarvoor een ziekenhuisopname nodig was, waren non-proevers. Minder dan zes procent van de superproevers testte positief op SARS-CoV-2.
Barham denkt dat het mogelijke verband tussen T2R’s en COVID-19 ook iets kan zeggen over de vraag waarom kinderen over het algemeen amper door COVID-19 worden getroffen. Het aantal “smaakreceptoren neemt met het ouder worden af, wat zou kunnen verklaren waarom ouderen het wat betreft COVID-19 slechter doen dan jongeren,” zegt Barham. Andersom zouden de meeste kinderen, die over meer T2R’s beschikken, minder ernstige symptomen of ziektebeelden als gevolg van een infectie met SARS-CoV-2 ontwikkelen. “De 25 procent van de kinderen die non-proevers waren, hadden weinig tot geen van deze T2R’s, waardoor ze de kans liepen ernstiger symptomen te ontwikkelen,” zegt hij.
Volgens Aronoff heeft het onderzoek zijn beperkingen. Het betrekkelijk kleine aantal volwassen proefpersonen dat is onderzocht, lagen wat betreft leeftijd dichtbij elkaar, dus is het nog onbekend of de correlatie tussen smaakvoorkeuren en de ernst van COVID-19 zich ook bij kinderen en ouderen voordoet. Daarnaast houdt Aronoff de mogelijkheid open dat de onderzochte groep op nog onbekende wijze verschilt van de bevolking als geheel en dus afwijkende resultaten heeft opgeleverd.
Smaaktests voor COVID-19?
Als we snel zouden kunnen vaststellen welke mensen de kans lopen om een ernstige vorm van COVID-19 te ontwikkelen, zou dat een waardevol instrument kunnen zijn in een periode waarin coronamaatregelen steeds verder worden versoepeld. Uit de bevindingen van Barham komt naar voren dat een smaaktest een veilige, snelle en goedkope manier kan zijn om te bepalen wie ernstige vormen van COVID-19 en andere infectieziekten zou kunnen ontwikkelen.
“Op dit moment zijn de resultaten van het onderzoek nog te voorlopig om op patiënten met COVID-19 in het ziekenhuis toe te passen,” waarschuwt Aronoff. “Maar de resultaten zouden wel van invloed kunnen zijn op onze inzichten in de vraag waarom sommige mensen meer of minder kwetsbaar zijn voor infecties als COVID-19.” Aronoff wijst erop dat superproevers de conclusies niet al te direct moeten interpreteren: “Mensen die absoluut niet van broccoli houden, moeten zich wel degelijk laten vaccineren,” zegt hij.
Ook Danielle Reed, assistent-directeur van het Monell Chemical Senses Center in Philadelphia, waarschuwt voor een al te directe interpretatie van de resultaten. Reed doet onderzoek naar genetische verschillen in de smaak- en reukzin en heeft de genetische tests voor de studie van Barham uitgevoerd. Maar ze wilde niet als medeauteur worden vermeld, omdat ze de resultaten anders interpreteert.
Ze wijst erop dat in de analyse van Barham geen rekening is gehouden met het “algehele verlies van smaak, een vroeg en zeer belangrijk symptoom van COVID-19.” Als gevolg daarvan denkt ze dat sommige patiënten “onterecht als non-proevers zijn geclassificeerd.” Bovendien zijn tijdens een onafhankelijke genomische analyse geen aanwijzingen gevonden dat T2R-genen in verband staan met de ernst van COVID-19-symptomen.
Volgens Reed zouden smaaktests als leidraad in de medische zorg gebruikt kunnen worden. “Dat is het doel waar we naartoe werken. Maar de eerste stap is om het checken van de smaak- en reukzin tot een standaardprocedure in de gezondheidszorg te maken, zoals dat het geval is met het gezichtsvermogen en het gehoor. Als we smaak en reuk in de standaardchecks opnemen, zou kunnen blijken dat ze iets over de gezondheid van patiënten en de kans op ziekten kunnen vertellen, en dat zou een handig instrument zijn.”
Barham is het ermee eens dat er meer onderzoek nodig is en zegt dat zijn team nog altijd gegevens verzamelt om de relatie tussen smaakreceptoren en COVID-19 verder te bestuderen. Hij is optimistisch over de mogelijkheid om het onderzoek naar andere infectieziekten uit te breiden. “We onderzoeken welke invloed deze familie van receptoren op de aangeboren afweer tegen influenza en andere infecties van de bovenste luchtwegen heeft.”
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com