Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd in National Geographic Magazine, editie 11, 2021.
Tussen ranke berken en opschietend gras eten twee bouwvakkers hun boterhammetjes in de middagzon. Een alledaags tafereel, tot je iets verder kijkt. Aan hun voeten ligt Rotterdam, de stadste stad van Nederland, op ooghoogte prikken wolkenkrabbers in de hemel, in de verte overspant de Erasmusbrug de Nieuwe Maas. We staan op het dak van het nieuwe depot van Museum Boijmans Van Beuningen, met op bijna veertig meter boven het straatgewoel het mooiste postzegelbos van de stad.
Ik ben hier met fotograaf Jasper Doest en kunstenaar-ontwerper Marieke van Diemen, die ons een sneakpreview gunt in Rotterdams jongste architectonische spektakelstuk, gelegen pal naast het Boijmans aan het Museumpark. Het is eind oktober 2020, en vanbuiten is ‘de pot’, zoals het bouwwerk in de volksmond heet, met ruim een jaar te gaan tot de opening, zo goed als klaar. In deze grote betonnen halve appel, ontdaan van de kapjes en voorzien van een schil van spiegelpanelen, zullen straks ruim 151.000 kunstvoorwerpen worden opgeborgen, die – en dat is uniek in de wereld – stuk voor stuk te zien zullen zijn voor wie maar wil. Het vruchtvlees bestaat uit zalen, die straks worden gevuld met schilderijen, sculpturen, fotografie en wat niet al. Het klokhuis herbergt een atrium met escheriaanse trappen en een wirwar van loopplanken, liften en vitrines, uitgevoerd in stevig glas en staal.
Terwijl we door het atrium dwalen, legt Van Diemen – geel veiligheidshesje, weerbarstige haardos onder een witte bouwhelm – uit wat het idee is achter de reusachtige vitrines die zij heeft ontworpen. ‘De hamvraag is: hoe stel je níét tentoon? Exposeren gebeurt al in het museum, dus ik wilde iets maken wat ontregelend werkt.’ In musea heb je een looproute die mensen volgen, zegt ze, zodat ze de kunst waarnemen volgens een vooropgesteld plan, als in een labyrint. ‘Ik wilde een driedimensionaal doolhof. Ik bedacht een serie vitrines waar de bezoekers doorheen kunnen lopen en hun eigen route en zichtlijnen kunnen bepalen.’ De vitrines zijn zo geplaatst dat je niet alleen tussen de uitgestalde objecten door kunt lopen, maar ook eroverheen en eronderdoor, terwijl je lang niet alles van nabij kunt bekijken. Van Diemen: ‘Maar daardoor vóél je juist wat een krankzinnige hoeveelheid kunst het is.’
Ruim een halfjaar later doet Boijmans-directeur Sjarel Ex de voorgeschiedenis van zijn kunstpakhuis uit de doeken. Omdat het museumgebouw tot 2028 gesloten is wegens renovatie, spreken we elkaar in een kantoor met een indrukwekkend uitzicht op de Erasmusbrug en de machtige torens eromheen. Vanaf de metrohalte ben ik door een hoosbui hierheen gehold, en pas ’s avonds bij thuiskomst zie ik de pandaogen die ik heb gekregen door mijn verregende mascara. Als water al zulke gemene dingen uithaalt met make-up, wat doet het dan niet met kwetsbare kunst in een museumkelder? Want precies dat was het probleem van het Boijmans: het deel van de collectie dat niet op zaal werd getoond, lag opgeslagen onder het gebouw. Sinds Ex in 2004 bij het museum is komen werken, heeft hij vijf overstromingen meegemaakt. ‘Vanaf dertien uur regen wisten we dat het gevaarlijk werd. Terwijl in de kelders op zes meter diepte tekeningen uit de Renaissance werden bewaard!’
Lees ook: Moderne juweeltjes: 10 musea met een spectaculaire architectuur
Hij geeft me een exemplaar van het Depot Journaal, een intern magazine, met een dramatisch verslag van de laatste ramp. Op een dag in oktober 2013 kwam er zo veel water binnen dat de elektrische pompen door kortsluiting uitvielen. De ijlings opgetrommelde brandweercommandant vroeg de directeur waar hij de zandzakken neergelegd wilde hebben; Ex kon kiezen of hij eerst de boekencollectie wilde laten verzuipen en een halfuur later de kunstverzameling, of andersom. ‘Doet u dan eerst de boeken maar,’ had hij geantwoord. Uiteindelijk sloegen de pompen goddank weer aan, maar hij maakte duidelijk aan de gemeente, de eigenaar van het Boijmans, dat het zo echt niet langer kon.
‘Er moest wat gebeuren,’ zegt Ex. Zijn museum, waarvan de kunst en designcollectie zeven eeuwen beslaat, zetelt in de laagstgelegen stad van Nederland, die rechtstreeks in verbinding staat met de stijgende Noordzee. ‘Ik denk dat Rotterdam eerder de gevolgen van de klimaatverandering op zijn bord heeft gekregen dan de rest van het land, vanwege het Botlekgebied. Door de petrochemische industrie is het hier warmer. En ook de wind is onvoorstelbaar sterk, die komt hier pal van zee naartoe. De spiegels op het nieuwe depot zijn dubbel gezekerd.’
Maar voordat de spiegelpanelen muurvast aan de gevels werden geklonken, is er het nodige water door de Maas gestroomd. Want Ex wilde de collectie niet alleen veilig bewaard zien, maar ook voor iedereen zichtbaar maken, iets wat geen ander museum in de wereld op die schaal ooit had gepresteerd.
‘Ik heb altijd al de neiging gehad om transparant te zijn’, vertelt Ex. ‘Je kunt wel een depot maken als een Fort Knox in een weiland, met een bewaker met honden, maar daar heeft niemand een klap aan.’ Door alles te laten zien, tot en met het conserveren en restaureren, hoopt hij het debat aan te jagen, zodat mensen ‘net zo veel over kunst gaan discussiëren als over voetbal’, zegt Ex. En het is ook gewoon mooi, vindt hij: ‘In ons depot kijk je echt achter de schermen. Het is wat de olifanten doen als de voorstelling voorbij is: lekker trompetteren.’
Het probleem was, zoals zo vaak, geld. Het bedrag voor een nieuwe, veilige opslagplaats viel nog wel bijeen te schrapen, maar om er een publieksattractie van te maken, was veel meer odig. Dus werden er listen verzonnen, die in één moeite door de band versterkten tussen het Boijmans en de burgers. Er kwam een legpuzzel van duizend stukjes met een artist’s impression van het toekomstige depot, te koop voor drie tientjes, waarvan er twee naar de bouwkas gingen. Ook kon je voor duizend euro een van de 1664 spiegelpanelen adopteren.
Maar de grote redder in de nood, die ruim 27 miljoen betaalde van de uiteindelijke prijs van 94 miljoen euro, was een filantropische instelling: Stichting De Verre Bergen. Achter die avontuurlijke naam verschuilt zich de miljardairsfamilie Van der Vorm, die fortuin maakte in de Rotterdamse havens en zo iets wil terugdoen voor de gemeenschap. Directeur van de stichting is Roelof Prins, een joviale man met wit haar en zwarte bril, die afkomstig is uit de wereld van de private equity maar nu, als een soort Rotterdamse Sinterklaas, de baan van zijn leven heeft.
Prins houdt kantoor in een pand in de binnenstad, dat hij onder meer deelt met The Ocean Cleanup van Boyan Slat. Vraag Prins naar zijn favoriete liefdadigheidsprojecten en hij struikelt haast over zijn woorden: de Kinderfaculteit met naschoolse activiteiten in de volksbuurt Pendrecht? De begeleiding van kwetsbare jonge moeders? Of toch de tweehonderd huurwoningen voor Syrische statushouders?
Al die goede werken sluiten naadloos aan bij de leus ‘Rotterdam beter en sterker maken’, die prominent op de website van De Verre Bergen prijkt. Maar hoe verhoudt deze doelstelling zich tot het ontsluiten van een schatkamer vol dure kunst? ‘Het merk Boijmans is een van de grote cultuurdragers van Rotterdam, en dat maak je zo wel degelijk sterker. Bovendien trek je er toeristen mee,’ zegt Prins. Want waar andere Europese steden de bezoekersstroom proberen af te remmen, kan Rotterdam juist wel wat meer toeristen gebruiken. ‘Al die mensen die voor corona van de cruiseschepen kwamen, bleven zelden in de stad. Ze gingen meteen door naar Kinderdijk en Amsterdam. Voor hen wordt het depot een trekpleister. Maar het heeft ook een effect op de buurt: de gemeente doet nu meer om de omgeving mooier te maken. En de mensen die alleen voor het dakterras komen, pikken gratis een glimp van de vitrines met kunst mee als ze met de snellift omhoog gaan.’
Lees ook: Ontdek de geschiedenis van het Bauhaus in Saksen-Anhalt
Op de eerste dag van juni 2021 zijn Jasper en ik uitgenodigd voor een persevenement waarvan media tot in China verslag komen doen: de presentatie van de ‘inhuizing’ van de collectie. Voor wie al wakker ligt van een huis-tuinen-keukenverhuizing is dit pure horror: bijna vier maanden lang rijden dagelijks minstens twee vrachtwagens met elk 22 kubieke meter kunst vanaf vijf externe opslagplaatsen naar het Museumpark, waar een ploeg uitpakkers en art handlers klaarstaat om de kostbare lading te ontvangen en naar de eindbestemming te brengen.
Aan deze operatie zijn jaren voorbereiding voorafgegaan, waarin elk object, van potscherf tot automobiel, in 3D is opgemeten, schoongemaakt en gescand. Vervolgens is alles voorzien van kleurcodes die corresponderen met hun locatie in het depot, zoals je zelf je verhuisdozen bestickert met ‘badkamer’ of ‘bijkeuken’. In de zalen die bij ons vorige bezoek nog maagdelijk grijs waren, spatten de kleuren ons nu tegemoet uit metershoge rekken met schilderijen. Ik kijk toe hoe bonken van kerels met poederblauwe handschoentjes meubelstukken in stellingen tillen die tot aan het plafond reiken. In een verloren hoek staat een rijtje middeleeuwse heiligenbeelden, nog tot hun schouders in het cellofaan. Elders slingeren kisten met onzichtbare inhoud. Zou er een van de vijf schilderijen van Rembrandt tussen zitten, een deel van de 262 prenten van Rubens, of dat ene doek van Rothko? Of misschien, met het nodige vulmateriaal, de kanariegele Sony Walkman Sports uit 1984?
Twee maanden later sta ik met Wout Braber, hoofd huisvesting van het Boijmans, in het heilige der heiligen. Dat is een raamloos vertrek op de eerste etage waar de lucht wordt behandeld voor de verschillende klimaatzones. Dat zijn er maar liefst vijf, afgestemd op de materialen die er worden bewaard: metaal, organisch en anorganisch, zwart-witfotografie en kleurenfotografie. Nummer vijf is de ruimte waar restaurateurs moeten kunnen werken zonder kou te vatten.
Tegen de wanden staan rijen grijze metalen kasten, met draaiwielen, metertjes en kijkraampjes waardoor je de waterdamp voorbij ziet suizen. Via grote, met zilverfolie geïsoleerde kokers gaat de behandelde lucht naar de zalen op de bovenverdiepingen. De juiste temperatuur en luchtvochtigheid zijn zo essentieel, legt Braber uit, dat het publiek bepaalde delen van het depot alleen met een gids en een beveiliger mag bezoeken. ‘Die zien erop toe dat er hooguit vijftien mensen maximaal elf minuten in een bepaald compartiment rondkijken.’ Daarna worden ze eruit gebonjourd, met hun lichaamswarmte en waterdampuitstoot, en krijgt de ruimte 49 minuten de tijd om te herstellen. ‘Kleurenfotografie bijvoorbeeld heeft een constante temperatuur van 8 °C nodig om in goede conditie te blijven.’
Maar dat is het binnenklimaat. Aan het buitenklimaat – immers de bestaansreden van het nieuwe depot – is ook gedacht. We nemen de lift door het atrium, waar een waaghals die aan een tuigje van het plafond bungelt de glazen wanden zeemt, naar de zesde verdieping. Vanuit het restaurant wijst Braber naar de berken buiten, een kweekvariëteit met horizontale wortels.
Ze zijn intussen groot en vol genoeg om de zon te weren. Op het dak boven ons liggen panelen die het zonlicht omzetten in elektriciteit. ‘En in de grond, op 241 meter diepte, worden warmte en koude opgeslagen om het gebouw het hele jaar door op temperatuur te houden.’ Alles bij elkaar wordt hiermee zo’n dertig tot veertig procent energie bespaard. En dan is er ook nog het ‘grijswatercircuit’, zegt Braber: ‘Op het dakterras wordt het regenwater opgevangen, dat wordt gebruikt voor het doorspoelen van de toiletten en het besproeien van de tuin.’
Wanneer ik na deze technische tour buiten neerstrijk op het plein voor het depot, waar de lokale skatejeugd zich uitleeft, komt er een in smetteloos wit geklede vrouw naast me zitten. Nadat we de grote spiegelbol een poosje zwijgend hebben aanschouwd, lacht ze trots: ‘Zoiets kan alleen in Rotterdam.’
Architect Winy Maas schiet in de lach wanneer ik de witte dame citeer als ik hem op een warme septemberdag kom vragen hoe hij tot zijn opmerkelijke ontwerp is gekomen.
We zitten aan een salontafel in een comfortabel koele kamer in het gebouw van bureau MVRDV – ook bekend van de nabijgelegen Markthal – op een kwartiertje fietsen van het depot. Maas, tevens landschapsarchitect, stedenbouwkundige en hoogleraar, steekt een minicollege af over de vele naoorlogse bouwstijlen in de stad. ‘Ik ben me er zeer van bewust dat wat ik toevoeg daarop een aanvulling is,’ zegt hij. ‘Rotterdam is een stad van mogelijkheden, waar elke twee, drie jaar wel iets bijzonders bij komt. Je kunt hier kleine wereldwondertjes maken.
Natuurlijk moest hij rekening houden met talloze technische voorwaarden, die onder meer dicteerden dat het gebouw vrijwel raamloos zou zijn. ‘Een kaal betonblok kan autistisch zijn, in de zin dat het niet op de omgeving reageert. Maar dat het depot zo zichtbaar is en midden in een park staat, in het hart van de stad, stelt bepaalde eisen. Zo heb ik gekozen voor een ronde gevel mdat de ruimte eromheen dan doorloopt; de komvorm creëert schaduw en legt minder beslag op de oppervlakte van het park.’ Dat het gebouw ‘uitkraagt’ – onder is het veertig meter in diameter, boven zestig meter – geeft meer ruimte aan het dakbos, en dat helpt om de stad koel te houden. ‘Als je alle platte daken in een stad bedekt met planten, scheelt dat een hele graad.’ En de keuze voor de spiegels? ‘Die maken het park visueel groter; je ziet de stad, de horizon. Dat heeft ook hilarische kanten: ze vervormen de Rotterdamse skyline, als een lachspiegel.’
Maas bestrooit de hele aardbol met zijn blitse bouwsels, van Tokio en Shenzhen tot Londen en Lyon. Aan de Amsterdamse Zuidas verrijst nu zijn Valley, een complex van rotsachtige woon-werktorens met verticale tuinen. Maar hoe is het om te bouwen in de stad waar hij zelf woont? ‘Hier word je er natuurlijk meer op aangesproken. En in het begin waren er wel wat mopperaars,’ zegt hij. Het Erasmus MC, naast het Museumpark, vreesde dat patiënten overprikkeld zouden raken door de reflectie van de gevel, waarna de spiegelpanelen aan de ziekenhuiskant werden beplakt met een folie. De meeste kritiek is nu verstomd, aldus Maas. ‘Dat zegt maar weer dat we de ruimte moeten geven aan experimenten.’
Kijkt hij tevreden naar zijn schepping als hij erlangs wandelt? ‘Ik ben hartstikke trots.’ Eigenlijk ontbreekt er naar zijn idee nog maar één ding: ‘Ligbedden! Zodat je onder aan het depot kan liggen kijken hoe de stad zich weerspiegelt. Het gebouw heeft een poëtisch kantje. Het zegt op een sublieme manier: ik ben Rotterdam.’
Cecilia Tabak is auteur, eindredacteur en vertaler. Ze schreef eerder reisverhalen voor Traveler; dit is haar eerste reportage voor het Magazine. Jasper Doest is National Geographic-fotograaf. Zijn laatste reportage in dit blad ging over de omgang van Japanners met makaken (03-2020).
Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd in National Geographic Magazine, editie 11, 2021.