Toen ik vorig jaar in de buurt van het dorp Guanba in China op een mistige weg door een diep ravijn reed, zag ik tot mijn verbijstering opeens een drie meter hoge wandschildering van een panda, die sterk deed denken aan het personage uit de film Kung Fu Panda. In de buurt voerde een voetpad van smetteloos beton naar het nieuwe bezoekerscentrum in het hartje van het geplande Chinese Giant Panda National Park.
Met zijn façade van glanzend hout en heldere steen staat het centrum van twee verdiepingen in schril contrast met de vervallen huizen van Guanba, die zijn gedekt met bemoste dakpannen. Binnen in het centrum wordt het natuurlijke erfgoed van de regio – en met name de hoofdattractie van het gebied, de reuzenpanda’s– belicht door een minimuseum en- bibliotheek.
In de hooggelegen bamboewouden van de provincie Sichuan, waar het pandapark tegen het einde van dit jaar zal worden geopend, schieten dit soort toeristische voorzieningen als paddenstoelen uit de grond. Het gebied maakt deel uit van een nieuw en landelijk systeem van tien nationale parken, die verspreid liggen over twaalf provincies en bedoeld zijn om de habitats van bedreigde talloze diersoorten te beschermen, van de Siberische tijger aan de grens met Rusland tot de laatste dertig Hainan-gibbons in het tropische regenwoud van zuidelijk China.
Door honderden beschermde natuurgebieden onder het beheer van gemeenten en provincie met elkaar te verbinden, zal het nieuwe stelsel het natuurbehoud stroomlijnen en verbeteren onder toezicht van de nieuwe Nationale Dienst voor Bos- en Graslandbeheer.
De eerste ‘pilotparken’, die eind 2020 officieel in het leven worden geroepen, beslaan nu al een gebied ter grootte van het Amerikaanse stelsel van National Parks. Het grootste nationale park, het Nationale Park van Sanjiangyuan in de provincie Qinghai, is ongeveer zo groot als de Amerikaanse staat Mississippi.
Hoewel China als gevolg van de COVID-19-pandemie kampt met een vertraging van de economische groei, zal het land waarschijnlijk vasthouden aan het voornemen om de nationale parken nog vóór het einde van het jaar in te stellen, zegt Rose Niu, die al sinds 1997 werkt aan het creëren van nationale parken in China en nu als directeur natuurbehoud is verbonden aan het Paulson Institute, een denktank in Chicago die zich richt op de betrekkingen tussen de VS en China.
Hoewel de pandemie in het algemeen de investeringen in natuurbehoud heeft tegengewerkt, is het “instellen van nationale parken een prioriteit voor de Chinese overheid,” zegt Niu. In de afgelopen maand, toen in China het eerste congres over nationale parken werd gehouden, steunde de Chinese partijleider Xi Jinping het project met de publicatie van een zeldzame open brief.
Bij zo’n ambitieus plan zullen er ongetwijfeld nog obstakels overwonnen moeten worden – en de lastigste zijn de samenwerking met de plaatselijke bevolking en het vinden van de juiste balans tussen toerisme en natuurbehoud.
Zo heeft China slechts een fractie van de 652.600 bewoners binnen de tien parken een vrijwillige vertrekregeling aangeboden en hoopt erop dat de gemeenschappen in deze parken het ecotoerisme zullen verwelkomen en het nieuwe netwerk van natuurgebieden – dat deels is gebaseerd op het voorbeeld van de Amerikaanse National Park Service – zullen omarmen.
Maar 99 procent van de verarmde dorpen op het platteland van China liggen binnen een straal van honderd kilometer van bestaande natuurgebieden, die de ruggengraat van het nieuwe stelsel zullen vormen. Om deze visie tot een succes te maken zullen ook de mensen die van dit land afhankelijk zijn, welvaart moeten vinden, zegt Li Xinrui, een van de beheerders van een coöperatie binnen de grenzen van het Natuurreservaat van de Guanba-gemeenschap.
“Het succes van maatregelen ter behoud van de natuur berust niet op de pracht van een natuurgebied of nationaal park, maar op de vraag of het bestaan van de plaatselijke bevolking erdoor is verbeterd,” zegt Li. “Als de gewone mensen er goed en welvarend kunnen leven, zullen deze maatregelen ook efficiënt zijn om de natuur te beschermen.”
En dat brengt vaak het sluiten van compromissen met zich mee. Terwijl ik met Li door het Nationaal Natuurreservaat van Wanglang rijd, een van de eerste natuurgebieden ter bescherming van de reuzenpanda die in de jaren zestig in China werd ingesteld, wijst hij me op de koeien die rond de knoestige bomen aan weerszijden van de weg grazen.
Hij vertelt dat grazers binnen de grenzen van dit bergreservaat – dat deel zal uitmaken van het nieuwe pandapark – officieel zijn verboden en dat een derde van de habitat voor de reuzenpanda’s van Wanglang door vee is beschadigd. Maar gezien het belang van dit vee voor de plaatselijke boeren, kwamen de veehouders en de overheid tot een subtiele overeenkomst. Lokale ambtenaren gedogen de aanwezigheid van het vee, als het maar niet uit de hand loopt, zegt Li.
Eenzame toerist
Veel inwoners van bestaande Chinese natuurreservaten werken nu al in het ecotoerisme, een sector die drie miljard dollar waard is en elk jaar 128 miljoen bezoekers trekt.
Maar er is nog veel werk te doen.
Zo heeft de regering nog geen plan bekendgemaakt voor het creëren van een systeem van vergunningen en kampeergelegenheden voor natuurgebieden, zoals dat voor reservaten in de VS bestaat. Met zo’n systeem zouden er duidelijke regels zijn voor mensen die van deze natuurgebieden willen genieten.
Volgens Jennifer Turner, directrice van het China Environment Forum, onderdeel van het Wilson Center, een denktank in Washington DC, zijn er “nog niet eens directe plannen voor het aanstellen van parkopzichters in deze nationale parken.” Sommige plaatselijke overheden huren opzichters in, maar er zijn geen formele kaders en opleidingen voor de verschillende pilotprojecten, zegt zij.
Bovendien is er in slechts een vijfde van de Chinese natuurreservaten sprake van ecotoerisme, een vorm van toerisme waarbij plaatselijke gemeenschappen en het milieu vooropstaan.
Dat bleek nog eens duidelijk toen we in 2019 samen met enkele pas aangestelde opzichters van het Nationale Park van Shennongjia stopten bij het houten schuurtje van een honingkweker in de provincie Hubei, een beroep dat door de Chinese overheid als milieuvriendelijk wordt aangemoedigd.
Hij nodigde ons uit voor het middagmaal: stomende varkensbuik en een groentenstoofpot, met ingelegde sperziebonen en gekruide komkommer. Als toetje ging er een pot met honingraat rond, waarbij we onze eetstokjes direct in de raat doopten. Trots zei de boer dat zijn honingvoorraad van deze zomer al was uitverkocht.
Toen we na de maaltijd relaxten, vertelde hij tot mijn verbijstering dat ik voor zover bekend de eerste buitenlander was die deze vallei in tientallen jaren had bezocht.
Verantwoord toerisme
Maar experts hopen dat de bestaande projecten ter bevordering van het ecotoerisme tot soortgelijke voorzieningen in andere delen van het nieuwe parkstelsel zullen leiden.
Neem het afgelegen Tibetaanse dorpje Angsai, dat binnen de grenzen van het Nationale Park van Sanjiangyuan aan de bovenloop van de rivier de Mekong ligt. Sinds 2018 telt het dorp een door de gemeenschap zelf beheerd toerismeprogramma dat ten goede komt aan de plaatselijke bevolking en van de populatie sneeuwluipaarden, de grootste toeristische attractie van de regio.
Voor omgerekend 36 euro per dag kunnen bezoekers logeren bij Tibetaanse families, waarvan sommige leden dienen als natuurgidsen die hun gasten helpen met het spotten van deze zeldzame ‘spookkatten’ in het wild. Volgens Terry Townsend, consultant bij het Shan Shui Conservation Center, een van China’s grootste milieuorganisaties, en adviseur van het Paulson Institute, krijgt zo’n 75 procent van de bezoekers die minstens drie dagen blijven, de prachtdieren in het wild te zien.
“Het dorp zelf heeft alle belangrijke besluiten genomen, en honderd procent van de opbrengsten blijft in de gemeenschap,” zegt Townsend. “Het is een ongelooflijk succesvol programma.”
Volgens hem werd Angsai in 2019 als eerste toeristische bestemming op basis van plaatselijke initiatieven binnen een pilotpark goedgekeurd door de federale overheid. “Het programma werd aangeprezen als een schoolvoorbeeld van verantwoord toerisme op plekken met een kwetsbare natuur,” aldus Townsend.
Ook Marc Brody, die al sinds 1994 in China werkt, denkt dat ecotoerisme, mits goed gepland zoals in Angsai en in het Natuurreservaat van Wolong, waar zich het wereldberoemde Wolong Panda Center bevindt, plaatselijke ecosystemen kan verbeteren.
“Een van de kerntaken van de Chinese nationale parken is het bevorderen van ‘eco-beschaving’, een missie die kan worden versterkt door het aantrekken van bezoekers,” zegt Brody, National Geographic-onderzoeker en oprichter van Panda Mountain, een ngo voor ecotoerisme en milieubehoud.
De term ‘eco-beschaving’ figureert sinds 2012 in de Chinese grondwet en houdt in dat economie en milieu in een duurzame balans op elkaar afgestemd moeten worden.
“Het proces om mensen bij het herstel van habitats te betrekken is een goede manier om landschappen met een meer holistische, alomvattende blik en onderlinge samenhang te bekijken,” zegt hij. “Zo kunnen we weer hopen dat we bedreigde soorten daadwerkelijk kunnen redden.”
Het gevaar van projectontwikkelingen
Maar de natuur die de bezoekers willen bewonderen, kan door slecht geplande toeristische projecten juist worden geschaad.
In 2018 rapporteerde de Chinese Academie van Wetenschappen dat sommige pilotparken hun overheidssubsidies gebruikten voor het aanleggen van toeristische voorzieningen die ten koste gingen van het milieu. Met behulp van satellietbeelden kon worden aangetoond dat in deze parken in hoog tempo snelwegen en hoogspanningsleidingen werden aangelegd en openbare gebouwen werden gebouwd. Al die infrastructuur richtte veel schade in kwetsbare ecologische gebieden aan.
Het Nationale Park van Shennongjia is een ander opmerkelijk voorbeeld van het aanpassen van habitats om het toerisme te bevorderen. In 2011 liet de plaatselijke overheid zestig meter van een 2400 meter hoge berg afgraven om vlak terrein te creëren voor de aanleg van een vliegveld, waardoor het aantal bezoekers aan dit Werelderfgoed en toevluchtsoord voor zeldzame soorten als de gouden stompneusaap en de nevelpanter, sterk kan groeien. Toen ik op het park aanvloog, kreeg ik het alarmerende gevoel dat we op de wolken zouden landen, waarna ik besefte dat de landingsbaan bovenop de afgeplatte bergtop lag.
Om de fragmentatie van habitats als gevolg van de aanleg van wegen en andere voorzieningen te compenseren zijn er in veel pilotparken, zoals dat van Shennongjia en ook het pandapark, wildcorridors gecreëerd, zodat wilde dieren als de reuzenpanda’s zonder obstakels door hun habitat kunnen zwerven.
In augustus werd een panda in een van deze corridors in het Giant Panda National Park met infraroodcamera’s vastgelegd. Volgens het Chinese staatspersbureau Xinhua was dat voor het eerst sinds er in 2002 is begonnen met de aanleg van deze corridors.
Het feit dat reuzenpanda’s in geïsoleerde groepjes leven, vormt een van de grootste bedreigingen voor het voortbestaan van deze dieren, waarvan er nog zo’n 1800 exemplaren in de drie zuidwestelijke provincies van China – Gansu, Shaanxi en Sichuan – leven. Om de panda’s te beschermen zal het Giant Panda National Park 77 natuurgebieden en daarmee zeventig procent van het totale verspreidingsgebied van het dier omvatten. In 2016 paste de International Union for Conservation of Nature de beschermingsstatus van de reuzenpanda aan van ‘met uitsterving bedreigd’ naar ‘kwetsbaar voor uitsterving’.
Hoewel het dus redelijk goed met de panda gaat, geldt dat niet voor zes andere zeldzame soorten. In een onderzoek dat afgelopen maand in het tijdschrift Nature Ecology & Evolution verscheen, worden twijfels geuit over het concept van de ‘paraplu’-soorten, dat inhoudt dat het beschermen van de reuzenpanda in zijn natuurlijke habitat ook ten goede komt aan andere belangrijke soorten. Maar sinds de jaren zestig zijn de verspreidingsgebieden van het sneeuwluipaard, de grijze wolf en de Aziatische wilde hond binnen reservaten voor de reuzenpanda met meer dan 75 procent geslonken, zo bleek uit de studie.
De tegenvallende uitwerking van de bescherming van reuzenpanda’s op andere soorten kan te maken hebben met het feit dat reuzenpanda’s een leefgebied van slechts een paar vierkante kilometer nodig hebben, niet meer dan vijf à tien procent van het verspreidingsgebied van de onderzochte vleeseters.
In een telefoongesprek zei Li dat het onderzoek hem niet heeft verrast.
“Het was goed toen ze begonnen met het beschermen van beroemde soorten als de reuzenpanda,” zegt hij. “Maar er werd niet nagedacht over het behoud van andere dieren, zoals tijgers en luipaarden, die agressief kunnen zijn. Bovendien had China nog niet genoeg ervaring om zoveel verschillende aspecten te beheren.”
Bescherming van het dierbare
Alle experts zijn het erover eens dat er aan het beoogde Chinese parkstelsel enkele positieve kanten zitten, maar dat het nog te vroeg is om te voorspellen welke uitwerking op lange termijn de parken zullen hebben op het natuurbehoud en het levensonderhoud van plaatselijke bevolkingen.
Zo vreest Turner van het Wilson Center dat het nastreven van doelstellingen op het gebied van biodiversiteit en natuurbehoud door de economische tegenslag van 2020 moeilijker is geworden.
Volgens haar worden veel pilotparken door lokale overheden bekostigd, in plaats van door het nieuwe systeem van nationale parken, dat middelen tot zijn beschikking heeft. “Opvallend is dat veel parken in het westen van China liggen, waar er vaak minder geld is,” zegt zij.
Niu van het Paulson Institute hoopt dat de steeds sterker wordende band tussen de Chinese bevolking en de natuur door de aandacht voor nationale parken nog verdiept zal worden, vooral bij jongeren.
“Als een bepaalde plek je dierbaar is, wil je die toch beschermen?” zegt zij. “Dus als Chinese mensen meer mogelijkheden krijgen om deze parken te bezoeken, denk ik dat de bewustwording wat betreft milieukwesties in het algemeen zal toenemen en ook de steun voor het natuurbehoud zal groeien.”
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com