Ken je dat? Dat je een baby in zijn bolle gezichtje kijkt en je er spontaan een paar octaven hoger van gaat praten? Je zinnen worden korter, bepaalde geluiden krijgen meer nadruk en je spraakpatroon wordt melodischer, alsof je zingt. Wetenschappers hebben deze manier van praten motherese, of ‘oudertaal’, gedoopt – en mensen blijken niet de enigen die er gebruik van maken.

Babytaal bij dolfijnen

Dat ontdekte Laela Sayigh, marien bioloog aan het Woods Hole Oceanographic Institution en Hampshire College in Massachusetts. Drie decennia aan dataverzameling in Florida wezen uit: ook tuimelaars (Tursiops truncatus) spreken naar alle waarschijnlijkheid motherese.

Sayigh’s onderzoek, dat op 26 juni 2023 werd gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Proceedings of the National Academy of Sciences, laat zien dat de aangepaste fluitjes en klikjes waarmee moederdolfijnen hun kalfjes toespreken de jonge dieren helpen deze geluiden zelf te produceren.

Ook bij mensen heeft Infant Directed Speech (IDS) een aangetoond positief effect op de snelheid waarmee baby’s zich onze taal eigen maken. Korte zinnen en een hoger stemgeluid houden kinderen veel beter bij de les, zo blijkt uit onderzoek. Daarbij is het wel belangrijk dat de zogenoemde oudertaal geen brabbeltaaltje wordt: zinnen vol verzonnen woorden en inconsequente grammatica hebben een averechts effect.

Oudertaal bij dieren uitzonderlijk

Van slechts een handvol diersoorten (waaronder de Australische zebravink, de resusaap en het doodshoofdaapje) is aangetoond dat zij hun roep aanpassen als ze hun jongen ermee aanspreken. Maar het gebruik van echte oudertaal is nóg zeldzamer, aldus Rindy Anderson, gedragsecoloog aan de Florida Atlantic University.

‘Dat komt omdat er maar weinig soorten zijn die hun vocale communicatie als jong nog moeten aanleren. Van de miljoenen diersoorten die geluid produceren, kunnen verreweg de meesten dat direct bij de geboorte al.’

Een fluitje als naam

Tuimelaars en hun kroost leven, net als mensen, in sociale gemeenschappen waar een complexe taal van gezang en gefluit de boventoon voert. Moeders zogen hun kalfjes twee jaar lang en ze blijven over het algemeen bij elkaar tot een kalfje tussen de drie en zes jaar oud is. In dat tijdsbestek leren jonge tuimelaars hoe ze moeten jagen en navigeren. Vaderdolfijnen zijn daarbij meestal niet betrokken.

Dolfijnen communiceren onder meer door middel van een fluitsignaal dat voor elk individu uniek is, een beetje zoals wij mensen elkaar een naam geven. Dolfijnen gebruiken hun eigen ‘naamfluitje’ echter juist als ze een ándere tuimelaar willen roepen. Ze herhalen hun eigen fluitje tot een andere dolfijn met het zijne antwoordt: alsof een moeder op de veranda haar eigen naam staat te roepen als de kinderen moeten komen eten.

Aangepast taalgebruik

Sayigh bestudeerde de fluitjes van negentien verschillende vrouwelijke dolfijnen door een klein opnameapparaatje op hun voorhoofd aan te brengen. In 34 jaar tijd ontdekte Sayigh zo dat de naamfluitjes van moederdolfijnen een groter frequentiebereik hadden als hun kalfjes in de buurt waren: de lage tonen klonken lager, de hoge tonen juist hoger – zelfs zo hoog dat ze voor het menselijk oor onhoorbaar waren.

Omdat Sayigh de dolfijnengeluiden in één specifieke context onderzocht, kan de marien bioloog niet met zekerheid stellen dat de tuimelaars daadwerkelijk motherese spreken. Daarvoor moet eerst worden uitgesloten dat er geen andere variabelen meespelen. Maar omdat eerder onderzoek uit 2017 al uitwees dat tuimelaars hun naamfluitje óók veranderen als er mensen in de buurt zijn, lijkt het waarschijnlijk dat ze in staat zijn hun manier van communiceren aan de omstandigheden aan te passen. Dat ze dat ook bij hun kalfjes doen, is dus aannemelijk.

Voor Sayigh is het, in tegenstelling tot de tuimelaars, moeilijk haar enthousiasme uit te drukken: ‘Ik kan gewoon niet verwoorden hoe geweldig dit project is,’ zegt ze. ‘Ik zou hier eeuwig mee door kunnen gaan.’