Melk is een natuurproduct, maar ook hevig geïndustrialiseerd. Nog geen eeuw geleden gebeurde alles echter met de hand: koeien werden op het erf gemolken, de melk ging in koperen kannen en boer en boerin brachten hun waar zelf aan de man. Van melkbussen was nog geen sprake. Hoe verscheen die iconische stalen bus? En waarom verdween hij uiteindelijk weer uit het straatbeeld?
Kleinschalige boerderijen
Vroeger had een boer niet veel melkkoeien nodig om winst te kunnen maken. De meesten hadden er niet meer dan veertig, die allemaal met de hand werden gemolken. De melkproducten konden direct bij de boer worden aangeschaft en hoefden dus geen lange afstanden af te leggen.
Die kleinschaligheid begon eind negentiende eeuw te veranderen: in België en Nederland openden toen de eerste melkinrichtingen. Boeren zorgden zelf voor het transport van hun melk naar deze fabrieken.
De fabrieken stelden strenge eisen aan de melk en garandeerden de stedelijke bevolking – voor wie de melk bedoeld was – dat ze ‘onvervalschte melk’ kregen. Dat staat in dit onderzoek naar de geschiedenis van de melkvoorziening in Nederland.
Op 15 mei 1879 werd de eerste melk geleverd aan de Arnhemsche Melkinrichting (AMI). Zij hadden van 1880 tot 1887 tussen de vijftien en twintig melkleveranciers. Eén van hen had slechts 24 koeien.
Het eerste boekjaar verwerkte de fabriek iets minder dan gemiddeld duizend liter per dag, wat neerkomt op ongeveer 35 melkbussen. Dat betekent dat iedere leverancier gemiddeld twee melkbussen per dag aanleverde. Tegenwoordig verwerkt een willekeurige zuivelfabriek die eerste jaaromzet van de AMI in slechts zes uur, aldus het onderzoek.
Boter uit de fabriek
Ook zuivelproducten kwamen eind negentiende eeuw voor het eerst uit de fabriek, voornamelijk boter. Dat betekende dat er nog meer melk van de boerderij naar de fabriek moest worden getransporteerd. Daarvoor was de melkbus onmisbaar.
Volgens een artikel van Wageningen University & Research kwam zijn doorbraak mogelijk in 1906. Dat jaar was er een landbouwtentoonstelling en won een Friese firma de eerste prijs voor zijn ‘melktransportkannen’. De bussen waren gemaakt van Engels staalplaat en waren geperst uit twee delen, wat de schoonmaak vergemakkelijkte ten opzichte van de koperen kannen.
Hoewel de fabriek grote ladingen boter in één keer kon maken, liet de kwaliteit nogal eens te wensen over. Nederlandse fabrieken stonden er in de negentiende eeuw zelfs om bekend met de boter te knoeien. Dat blijkt onder meer uit een proefschrift uit 1927 over de botercontrole in Nederland van de Wageningen University & Research, toen nog de Landbouwhogeschool.
Boter werd bijvoorbeeld gemixt met water of vreemde vetten, zoals pinda- en katoenzaadolie. Strenge botercontroles vanuit de overheid maakten een einde aan deze praktijken.
De melkrijder
Na 1925 verschoof ook de kaasproductie steeds vaker van de boerderij naar de fabriek. Voor kleine veebedrijven werd het daardoor moeilijker om winstgevend te blijven. Tegelijkertijd betekende het ook dat er nog meer melk getransporteerd moest worden. Na de Tweede Wereldoorlog werden er volgens Wageningen University & Research zo’n 150.000 melkbussen per jaar geproduceerd om aan de vraag te voldoen.
Zoals gezegd brachten de boeren hun melkbussen eerst zelf naar de fabriek, maar dat veranderde na 1945. De wegen werden beter en het werd mogelijk om met paard en wagen meerdere bussen tegelijk af te leveren. Daardoor ontstond een nieuw beroep: de melkrijder. De boer zette zijn melkbussen langs de weg en de melkrijder leverde ze af. Weer wat later gebeurde dat met vrachtwagens.
De melkslijter komt langs
De volle melkbussen waren niet alleen bestemd voor de fabriek. De melkboer trok er ook direct mee door de straten in en verkocht zijn melk rechtstreeks aan stads- en dorpsbewoners. Zij leverden hun lege glazen flessen bij hem in en kregen er een volle voor terug.
Wil je niets missen van onze verhalen? Volg National Geographic op Google Discover en zie onze verhalen vaker terug in je Google-feed!
Zijn beroep zou verdwijnen door de opkomst van de supermarkt, omstreeks de jaren zestig van de vorige eeuw. En ook niet onbelangrijk: het drankkarton. Die glazen melkflessen waren ontzettend zwaar en kreeg je liever aan huis bezorgd, maar een liter verpakte melk was goed te dragen.
Het einde van de melkbus
In de jaren zestig kreeg ook de melkbus het zwaar. Een van de redenen was de schaalvergroting en de verbeterde technologie in de melkkoeling en -transport. Boeren begonnen melkmachines te gebruiken en sloegen hun melk op in gekoelde tankwagens op de boerderij. Daarin bleef de melk veel verser dan in zo’n melkbus.
Deze kwaliteitsverbetering was dusdanig groot, dat eind jaren tachtig de melkbus al bijna volledig verdwenen was. Alleen in Rouveen werd tot april 1999 nog melk in een bus afgeleverd bij de fabriek. Daarna viel definitief het doek. Na een eeuw trouwe dienst als melktransporteur, mag de melkbus nu het huis versieren, als een herinnering aan vervlogen tijden.
Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!















