Al vanaf de steentijd werd turf duizenden jaren lang in heel Noord-Europa en het Arctisch gebied gebruikt als bouwmateriaal.
In IJsland passen deze groene huizen naadloos in het landschap, dankzij een bouwtechniek die hier tussen de negende en elfde eeuw – het hoogtepunt van de tijd van de Vikingen – werd geïntroduceerd door Noordse en Britse kolonisten. In tegenstelling tot de kust- en poolgebieden waar deze volken eerder hadden geleefd, was bouwhout op IJsland schaars en groeiden de bomen er langzaam. Het duurzame, hernieuwbare en alom beschikbare turf werd nu hun voornaamste bouwmateriaal.
In heel Europa werden turfplaggen uit plaatselijke venen gestoken en vaak vervoerd naar hoger gelegen gebieden. De turf werd op een houten geraamte gelegd om er muren en stevige daken van te maken, die voor een goede isolatie tegen het harde noordse klimaat zorgden. Nadat de watergrassen in de turf waren afgestorven, groeiden er droge grassen op de daken, waardoor ze steviger werden. Afhankelijk van vries- en dooipatronen moesten turfmuren en -daken soms elke twintig jaar worden vervangen, maar in sommige regio’s waren ze wel zeventig jaar houdbaar.
Omdat turf biologisch afbreekbaar is en wordt aangetast door wind en regen, is het moeilijk om precies vast te stellen wanneer deze techniek in de geschiedenis is opgedoken, maar sporen van soortgelijke bouwwerken uit opeenvolgende tijdperken zijn in Noorwegen, Schotland, Ierland, Groenland, de Faeröereilanden en de Great Plains van de VS gevonden.
Uit historische bronnen blijkt dat tot in de late negentiende eeuw ruim de helft van de IJslandse woningen deels van turf was gebouwd. Toen de bevolking zich in steden als Reykjavik begon te concentreren, maakten woningen van steen en turf plaats voor houten huizen. Maar nadat de stad in 1915 tot de grond toe was afgebrand, werd beton het voornaamste bouwmateriaal.
In 1918 werd IJsland onafhankelijk van Denemarken, wat leidde tot een golf van nationalisme waarin de oude turfhuizen weggevaagd leken te worden. Voorstanders van modernisering vonden dat Reykjavik ver achterliep op de grandioze architectuur van steden als Kopenhagen, om maar te zwijgen van Parijs, Berlijn en Londen. De traditionele houtbouw werd nu afgedaan als “verrot Deens timmerhout” uit een primitieve tijd. Er werd opgeroepen om ze te vervangen door moderne gebouwen, een streven dat later door velen werd bekritiseerd als het opgeven van cultureel erfgoed.
In de tweede helft van de vorige eeuw leidde de komst van toeristen tot een herwaardering van de traditionele IJslandse architectuur, en in 2011 werd de turfhuizentraditie van IJsland in de Werelderfgoedlijst van de UNESCO opgenomen. “Het turfhuis is een buitengewoon voorbeeld van een regionale bouwtraditie die in IJsland is blijven bestaan,” aldus het rapport van de UNESCO. “De vorm en het ontwerp van het turfhuis zijn uitdrukkingen van de culturele waarden van de samenleving en zijn in de loop der eeuwen aangepast aan sociale en technologische veranderingen.”