Dit artikel verscheen in National Geographic Historia editie 4, 2018

In 1907 kreeg Jan Hendrik Holwerda, conservator van het Leidse Rijksmuseum van Oudheden (RMO), een uitnodiging van koningin Wilhelmina: wilde hij misschien enkele grafheuvels onderzoeken op Kroondomein Het Loo? Het jaar daarvoor had Holwerda al opgravingen gedaan in Hoog Soeren, eveneens op koninklijke invitatie, en hij stemde graag toe. In de zomer vertrok hij naar de Veluwe. In Nierssen, nabij Epe, lag een groepje van zeven grafheuvels met de prozaïsche namen G1­G7. Bij G4 deed Holwerda een opmerkelijke vondst. Na het verwijderen van de top van de grafheuvel kwam een grote ronde laag houtskool tevoorschijn, die Holwerda interpreteerde als de resten van een verbrande constructie die over de eigenlijke graven was geplaatst. Daaronder lag een uit losse stenen gevormde vloer met in het midden een eivormige uitsparing: het graf, precies zoals hij had gedacht. Maar wel een graf met een bijzondere verrassing: intacte menselijke beenderen.

Grafheuvel G4 De grafvondst uit Nierssen is geconserveerd met een laag beenderlijm die de botten lastig herkenbaar maakt 1 Schedel van de oorspronkelijke begraving vrouw 2 Later toegevoegde bundel botten en onderkaak man 3 Botten van dierlijke oorsprong mogelijk een koe of een paard
Grafheuvel G4: De grafvondst uit Nierssen is geconserveerd met een laag beenderlijm die de botten lastig herkenbaar maakt. 1) Schedel van de oorspronkelijke begraving (vrouw). 2) Later toegevoegde bundel botten en onderkaak (man). 3) Botten van dierlijke oorsprong, mogelijk een koe of een paard.
Servaas Neijens

In de overwegend zure grond in Nederland lossen botten doorgaans snel op en blijft er niets over dan een verkleuring van de grond, een lijkschaduw. Maar in G4 werden duidelijk herkenbare beenderen gevonden. Holwerda bestudeerde de botten ter plaatse met hulp van de dorpsarts, dr. Hanedoes van Almkerk. ‘Grijs en van een zeepachtige consistentie,’ beschrijft deze de botten. Holwerda besluit ze daarom niet uit te graven, maar het hele graf in een gipsverband in te pakken en het als één blok te lichten. Met de trein werd het pakket naar Leiden vervoerd.

In het museum werd de vondst uitgeprepareerd door de Leidse hoogleraar geologie en etnografie Anton Willem Nieuwenhuis, die met houten sondes en kwastjes van dassenhaar zo veel mogelijk zand verwijderde. De botten werden daarna gefixeerd met beenderlijm. Nieuwenhuis herkende resten van twee individuen: een vrouw die in hurkende houding was begraven en een bundel botten, vermoedelijk van een man, die later waren toegevoegd aan het graf.

De vondst uit het graf G4 werd tot de jaren zestig tentoongesteld in het RMO. Daarna raakte het door verhuizingen in de vergetelheid en verdween het in het depot. Ook het grafheuvelonderzoek in Nederland, dat na de ontdekking van Holwerda een hoge vlucht had genomen, was in de loop der jaren tot stilstand gekomen; het leverde nauwelijks extra kennis op.

Hernieuwd onderzoek

In het eerste decennium van deze eeuw kreeg het grafheuvelonderzoek een nieuwe impuls. In 2008 startte een landelijk project onder de naam Ancestral Mounds. Met geld van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) worden oude studies tegen het licht gehouden en worden nieuwe onderzoeksmethoden ingezet om de kennis over grafheuvels te vergroten. Daarbij staat niet langer de grafheuvel op zich centraal, maar wordt er gezocht naar bredere verbanden: tussen de heuvels, degenen die ze hebben gebouwd en het omliggende landschap.

Luc Amkreutz rechts en Quentin Bourgeois niet op deze foto doen opgravingen bij grafheuvels in Epe Met de opgraving werd getest hoe opnamen met een magnetometer uitgevoerd door Jrg Fassbinder en Lena Lambers kunnen voorspellen wat er in de bodem zit Zo kan straks wellicht onderzoek worden verricht zonder de bodem te verstoren De test verliep veelbelovend
Luc Amkreutz, rechts en Quentin Bourgeois (niet op deze foto) doen opgravingen bij grafheuvels in Epe. Met de opgraving werd getest hoe opnamen met een magnetometer (uitgevoerd door Jörg Fassbinder en Lena Lambers) kunnen ‘voorspellen’ wat er in de bodem zit. Zo kan straks wellicht onderzoek worden verricht zonder de bodem te verstoren. De test verliep veelbelovend.
Servaas Neijens

In Epe, waar de Leidse onderzoekers Quentin Bourgeois en Luc Amkreutz dit voorjaar opgravingen deden, liggen bijvoorbeeld zo’n vijftig grafheuvels op een rechte lijn van ongeveer zes kilometer lang. ‘Zo’n structuur lijkt geen toeval,’ zegt Amkreutz, ‘Wat vertellen dergelijke patronen over de gedachte­ wereld van onze voorouders?’ Een eenduidig antwoord op deze vraag komt er misschien nooit, maar moderne onderzoekstechnieken verraden wel veel over de identiteit en herkomst van de grafheuvelbouwers.

Internatonale dimensie

Ook internationaal is het grafheuvelonderzoek in een stroomversnelling geraakt. ‘Het gaat razendsnel,’ zegt Bourgeois. ‘We leren nu dingen waarvan ik vijf jaar geleden nog niet had durven dromen.’ Eén van die ontdekkingen is de herkomst van de enkelgrafcultuur (ook Corded Ware genoemd). Deze cultuur verspreidde zich rond 2900 v.C. in relatief korte tijd vanuit de steppen in de Oekraïne over een groot deel van Europa. De snelle en omvangrijke verspreiding kon worden aangetoond door een vergelijking van DNA­-materiaal van honderden begravingen in grafheuvels in diverse landen.

This is an image
Quentin Bourgeois

De mensen van de steppen brachten waarschijnlijk het Proto­Indo­Europees mee, de taal waarvan bijna alle Europese talen afstammen. Ze introduceerden ook het gebruik van koper, en er zijn aanwijzingen dat ze ook een vroege versie van de pest met zich meedroegen. De migratie veroorzaakte soms dramatische veranderingen in de bevolkingsopbouw. In Engeland werd 90 procent van het genetisch materiaal in korte tijd vervangen door het steppe­-DNA. Maar dat wil niet per se zeggen dat de oorspronkelijke bevolking is uitgemoord, aldus Bourgeois: ‘Het DNA­-materiaal dat we hebben is eenzijdig: het is allemaal afkomstig uit grafheuvels en betreft vooral mannen. Vrouwen en kinderen ontbreken in het verhaal.’

Er blijft spanning tussen de resultaten van de DNA­-analyses en het archeologisch bewijsmateriaal, aldus Amkreutz. Het idee dat de ene groep de andere verdrijft, klopt niet altijd; op sommige plaatsen blijven culturen naast elkaar bestaan. Duidelijk is dat dataonderzoek nog niet zonder archeologisch handwerk kan. Holwerda’s opgraving blijft zo een inspiratiebron voor archeologen.

Lees ook: Raadsels rond een meesterwerk: wat weten we over de Mona Lisa?

Lees ook: Bibliotheek van Alexandrië: verdwenen kennis

Dit artikel verscheen in National Geographic Historia editie 4, 2018