Kijk tijdens History Month naar Buried Secrets of the Bible with Albert Lin, op maandag 11 november om 22:00 op National Geographic.
Dit artikel verscheen in de december 2018 editie van National Geographic Magazine.
Tussen de heuvels van de woestijn van Judea aan de oever van de Dode Zee is het ongenadig heet. Maar in de grot waar Randall Price op zijn buik in een spleet kijkt is het koel. Een dag eerder vond hij er een bronzen kookpot, tweeduizend jaar oud.
‘Deze grot is een jaar of veertig geleden door bedoeïenen leeggeroofd,’ vertelt de Amerikaan Price, hoogleraar archeologie en onderzoeker aan de Liberty University in Virginia. ‘Gelukkig hebben ze niet al te diep gegraven. Als wij het grondiger aanpakken, hebben we goede hoop om alsnog de hoofdprijs te vinden.’
Iedereen die ooit van de beroemde grotten bij de oude Joodse nederzetting Qumran heeft gehoord, weet wat Price daarmee bedoelt. In 1947 deden herders hier een van de belangrijkste archeologische vondsten van de twintigste eeuw: zeven boekrollen met Oudhebreeuwse teksten, de eerste van de beroemde Dode Zeerollen. Vermoedelijk werden ze rond 70 n.Chr. door opstandelingen verborgen tijdens de Eerste Joodse Oorlog tegen de Romeinse overheersers. Later kwamen er nog eens honderden boekrollen tevoorschijn, sommige uit de derde eeuw v.Chr. Dat zijn de oudste Bijbelteksten ooit gevonden.
Price krijgt vaak het verwijt dat hij het internationaal recht schendt met zijn werk, want de grotten van Qumran liggen op de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever. Maar dat weerhoudt hem en opgravingsleider Oren Gutfeld van de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem niet van een onderzoeksopzet die voortbouwt op een eerdere, al even omstreden exercitie die begon in 1993: Operatie Boekrol.
Bij de ondertekening van de Oslo-akkoorden dat jaar werd afgesproken dat enkele gebieden op termijn onder Palestijns bestuur zouden komen. Operatie Boekrol hield in dat alle archeologische opgravingsplaatsen die Israël zou kwijtraken zo snel mogelijk moesten worden doorzocht. Dat leverde niet direct nieuwe rollen op, maar wel werden tientallen veelbelovende grotten in kaart gebracht. Grot nummer 53 trok de aandacht van Price, en later Gutfeld. ‘Er is aardewerk gevonden uit allerlei perioden,’ zegt hij. ‘Best kans dus dat er nog meer ligt.’
Bij een eerste verkenning twee jaar geleden, troffen de archeologen een kleine rol onbeschreven perkament en een paar gebroken kruiken aan. Een verleidelijke aanwijzing dat hier misschien ooit beschreven rollen hebben gelegen. Nu, na bijna drie weken graven, ligt alles wat er is gevonden uitgestald buiten de grot: pijlpunten, obsidiaan uit Anatolië, een bronzen kookpot. Maar nog geen boekrollen, en het zoeken gaat dan ook naarstig door.
Relieken zijn belangrijk voor mensen van uiteenlopende gezindten. Maar voor mensen die ervan overtuigd zijn dat de woorden van God zelf door profeten en apostelen zijn opgetekend, vormen oude geschriften een fundament voor hun geloof. Heilige teksten gelden als een tastbare schakel met de boodschappers van God: Mohammed, Mozes, Jezus Christus.
Het ontzag voor zulke geschriften vormt voor evangelische christenen een belangrijke drijfveer voor de zoektocht naar Bijbelse teksten. Die honger naar oudheden jaagt de vraag naar gestolen goederen omhoog, zeggen critici.
‘Evangelische christenen hebben een gigantische invloed op de markt,’ zegt Lenny Wolfe, handelaar in oudheden te Jeruzalem. ‘De prijs van alles wat verband houdt met de tijd waarin Christus leefde, vliegt omhoog.’
Gelovig of niet, rijke verzamelaars en weldoeners spelen vanouds een belangrijke rol bij de jacht op bijzondere oudheden. Zo wordt het Qumran-project van Price en Gutfeld mede gefinancierd door een stichting opgericht door Mark Lanier, een bemiddeld advocaat uit Houston en fervent verzamelaar van theologische teksten. Een opgraving in Tel Shirmon in Israël wordt mede betaald door het nieuwe Museum of the Bible in Washington. ‘Er is nog zo veel te vinden, wie weet wat er allemaal nog ligt,’ zegt directeur Steve Green wanneer ik hem bezoek in zijn museum, dat veertigduizend vierkante meter groot is en zo’n half miljard dollar heeft gekost. ‘We willen dolgraag onder elke steen kijken.’
De pioniers van de bijbeljacht in de negentiende en begin twintigste eeuw hadden Egypte als een van hun favoriete bestemmingen. Het droge klimaat zorgde ervoor dat kwetsbare manuscripten goed werden geconserveerd. Een van die pioniers was Konstantin von Tischendorf, een Duitse geleerde die in 1844 een lange, gevaarlijke tocht maakte door de Egyptische Sinaïwoestijn naar het oudste christelijke klooster ter wereld, het Katharinaklooster. Hij vond er ‘de kostbaarste Bijbelschat die er bestaat’: een codex (een oude tekst in boekvorm) uit medio vierde eeuw. De Codex Sinaiticus, zoals het manuscript wordt genoemd, is een van de twee oudst bewaard gebleven christelijke bijbels en het oudste complete exemplaar van het Nieuwe Testament.
Door die ontdekking werd Von Tischendorf ‘de beroemdste én de beruchtste Bijbelgeleerde uit de geschiedenis’, volgens zijn biograaf Stanley Porter. Zelf beschreef Von Tischendorf hoe hij een paar bladzijden uit de codex vond in een mand met oude stukken perkament dat de monniken wilden verbranden. Hij viste de bladzijden eruit en vroeg toestemming om de hele codex mee naar Europa te nemen. Omdat de monniken door zijn opwinding ineens begrepen hoe waardevol hun bezit was, kreeg hij maar een paar pagina’s mee.
Na een tweede reis in 1853 ging Von Tischendorf in 1859 opnieuw terug, ditmaal met ruggensteun van de Russische tsaar. Alexander I was de ‘beschermheer en verdediger’ van de oosters-orthodoxe kerk, waartoe het klooster in de Sinaï behoort. Von Tischendorfs vasthoudendheid wierp vruchten af. Met de plechtige belofte om de codex na het maken van kopieën terug te brengen, bezorgde hij de bijbel bij zijn vorstelijke schutspatroon in Sint-Petersburg.
Vanaf dat moment wordt de toedracht schimmig. De officiële versie van het verhaal luidt dat de monniken de codex aan de tsaar ‘schonken’, maar of ze dat uit vrije wil deden, wordt nog altijd betwist. Hoe dan ook, de bijbel bleef in Sint-Petersburg tot 1933, toen hij tijdens het regime van Jozef Stalin voor vierhonderdduizend euro werd verkocht aan het British Museum.
In het kielzog van Von Tischendorf volgden nog meer manuscriptjagers, onder wie de Schotse tweeling Agnes Smith Lewis en Margaret Dunlop Gibson. Deze presbyteriaanse gezusters waren twaalf talen machtig. In 1892 trokken ze, inmiddels weduwen van middelbare leeftijd, per kameel door de Egyptische woestijn. Ze hadden gehoord dat er in een kast in het Katharinaklooster geschriften lagen in het Syrisch – een oud dialect van het Aramees, de taal die Jezus sprak – en dat wilden ze graag onderzoeken.
Ze bestudeerden een aantal boeken, waaronder een dat misschien al in geen eeuwen meer was opengeslagen. Ze stoomden de pagina’s open boven hun kampeerkookstel en zagen dat het een beschrijving was van vrouwelijke heiligenlevens uit het jaar 778. Maar toen ontwaarde Lewis onder de tekst een vage tweede schriftlaag: een palimpsest, een manuscript dat gedeeltelijk was uitgevaagd voor hergebruik. Bij nadere bestudering bleek de onderste tekst een vertaling van de vier evangeliën. De Codex Sinaiticus Syriacus, zoals het boek werd genoemd, dateert uit het begin van de vijfde eeuw en is een van de oudste exemplaren van de evangeliën.
In plaats van de Syrische codex te ‘lenen’, maakten de zussen foto’s van alle bladzijden. Bovendien wisten ze met een chemische oplossing de onderliggende tekst van de palimpsest beter leesbaar te maken, en dat ruim een eeuw voordat technieken als multispectrale beeldanalyse beschikbaar kwamen voor het ontcijferen van oude Bijbelteksten.
De manuscripten die door Von Tischendorf en de Schotse tweeling werden 'ontdekt', waren gemaakt van kostbaar perkament of vellum. Maar de meeste teksten uit de vroegste eeuwen van het christendom waren geschreven op papyrus. In 1896 deden Bernard Grenfell en Arthur Hunt, twee archeologen van Oxford University, in de antieke Egyptische stad Oxyrhynchus een opzienbarende vondst: een oude vuilnisbelt met dikke stapels papyrus. In de jaren die volgden, groeven Grenfell en Hunt een kuil uit van tien meter diep, waarin ze een half miljoen documenten vonden. Deze verscheepten ze naar Oxford, waar de snippers tot op de dag van vandaag aan elkaar worden gepuzzeld.
Het grootste deel van het materiaal bestaat uit alledaagse geschriften: rekeningen, brieven, de verkoopakte van een ezel. Zo’n 10 procent is literatuur, waaronder werken van klassieke schrijvers als Homerus, Sophocles en Euripides. De spectaculairste vondsten, zoals de verloren evangeliën die niet in het Nieuwe Testament zijn opgenomen, werpen nieuw licht op de wordingsgeschiedenis van het christelijk geloof. Hoeveel openbaringen nog verborgen liggen in al die dozen met afval uit de Oudheid: geen mens die het weet.
Wat spanningen en drama betreft, overtreffen de Dode Zeerollen alle andere Bijbelse ontdekkingen. Volgens één versie van het verhaal verkochten de bedoeïenen de zeven boekrollen die ze hadden gevonden aan twee antiekhandelaren in Bethlehem. Een geleerde uit Jeruzalem schafte er drie aan na heimelijke contacten door een hek van prikkeldraad. De andere vier werden door de handelaar Khalil Iskander Shahin, beter bekend als Kando, verkocht aan een Syrische aartsbisschop in Jeruzalem, voor omgerekend 215 euro. In 1949 smokkelde de bisschop de rollen naar de VS in de hoop ze daar aan een museum of universiteit over te doen. Toen niemand toehapte, zette hij een advertentie in The Wall Street Journal. Uiteindelijk werden de boekrollen aangekocht door de Israëlische staat, voor omgerekend 215.000 euro. Nu worden ze alle zeven bewaard in het Israël Museum in Jeruzalem.
Nadat de ontdekking van de boekrollen algemeen bekend was geworden, streek een team onder leiding van archeoloog en dominicaner pater Roland de Vaux in 1949 neer in Qumran. In 1956 had hij met de hulp van lokale bedoeïenen talloze manuscripten verzameld, die uiteen waren gevallen in duizenden snippers. Geleerden werkten tientallen jaren aan het bijeenpuzzelen en vertalen van de teksten. Dat het zo lang duurde, gaf voedsel aan allerlei complottheorieën over machtige lieden (de paus, zionisten?) die de inhoud van de rollen geheim wilden houden.
Uiteindelijk werd het grootste deel van het werk van de vertalers midden jaren 2000 gepubliceerd. Het bleek onder meer te gaan om juridische teksten, verhandelingen over rituelen en de apocalyps, verslagen van het leven in Qumran, en resten van 230 Bijbelse manuscripten, waaronder een vrijwel compleet exemplaar van het boek Jesaja uit de Hebreeuwse Bijbel. De inhoud ervan was vrijwel identiek aan een ander exemplaar, van bijna duizend jaar later. De grote Jesajarol zou het belangrijkste bewijsstuk worden voor geleerden die de Bijbel verdedigen tegen de bewering dat de tekst in de loop der eeuwen is veranderd door kopiisten die er allerlei fouten en aanpassingen in hebben gemaakt.
De geschiedenis van de bijbeljacht gaat niet alleen over verborgen schatten, maar ook over list en bedrog. Toen de archeologen aan het werk gingen in de grotten van Qumran, sloegen andere bedoeïenen ook aan het graven, om hun vondsten aan Kando te slijten. Zijn belangrijkste aankoop was de Tempelrol, met bijna acht meter de langste van de Dode Zeerollen. In 1967, tijdens de Zesdaagse Oorlog tussen Israël en de Arabische landen, namen Israëlische geheim agenten de Tempelrol bij Kando thuis in beslag. Daarop zou Kando de rest van zijn boekrolsnippers schielijk bij elkaar hebben geraapt en ze via Libanon naar een kluis in een Zwitserse bank hebben gebracht.
In 2009 begon Steve Green in ijltempo voor miljoenen dollars aan zeldzame bijbels en andere schatten te kopen, en inmiddels heeft hij met zo’n veertigduizend voorwerpen een van ’s werelds grootste particuliere bijbelcollecties ter wereld. Onvermijdelijk kwam hij ook terecht bij de firma van Kando, die na diens overlijden in 1993 door zijn zoon William was overgenomen.
‘Steve Green is hier vaak geweest,’ vertelt William Kando wanneer ik hem spreek in Jeruzalem. ‘Hij is een integer mens. Hij heeft veertig miljoen dollar voor mijn Genesis-fragment geboden, maar daar ben ik niet op ingegaan. Sommigen zeggen dat het van onschatbare waarde is.’ Green laat weten dat Kando veertig miljoen dollar vroeg en dat hij toen zelf van de aankoop afzag en minder prijzige stukken boekrol kocht.
Op dit moment zijn er vijf stukken boekrol te zien in het Museum of the Bible. Tijdens mijn bezoek zie ik een disclaimer met de strekking dat het mogelijk om vervalsingen gaat. Kando verwerpt de suggestie dat zijn familie niet-authentiek materiaal zou hebben verkocht; als er al vervalsingen zijn geleverd, zegt hij, dan zijn dat inferieure handelaren geweest.
Green lijkt op zijn beurt in de verdediging te schieten wanneer ik naar de topstukken uit zijn collectie vraag. ‘Mensen hebben inderdaad vraagtekens geplaatst bij sommige van onze stukken, maar daarover bestaat geen eenduidigheid.’ Wel zegt hij: ‘Je zou hopen dat het in de Bijbelse wereld anders is.’
Onlangs bleek die hoop ijdel. Onderzoekers van het Duitse Bundesanstalt für Materialfolschung und -prüfung stelden vast dat de authenticiteit van vijf fragmenten uiterst dubieus is.
Een van Greens fouten – de import van duizenden kleitabletten en andere voorwerpen die volgens experts waarschijnlijk in Irak zijn geroofd – kwam hem te staan op een boete van drie miljoen dollar, opgelegd door het Amerikaanse ministerie van Justitie, dat de hele partij in beslag nam. ‘Het is nu eenmaal zo dat oudheden vaak gestolen zijn en dat de meeste kopers daar niet naar vragen,’ zegt Eitan Klein van de afdeling diefstalpreventie van de Israëlische Archeologische Dienst. ‘Als je in oudheden handelt, maak je op de een of andere manier vuile handen, dat kan volgens mij niet anders.’
Omdat de authentieke Dode Zeerollen ‘de belangrijkste Joodse cultuurschatten ter wereld’ zijn, zoals conservator Adolfo Roitman het uitdrukt, worden deze heilige documenten met de grootst mogelijke zorg bewaard. Tegelijkertijd liggen stapels andere Bijbelse manuscripten te beschimmelen in academische opslagplaatsen of worden ze verwoest door brand, insecten, plunderaars of oorlogen. Het conserveren en documenteren van deze stukken voordat ze voorgoed verloren gaan, is ‘een race tegen de klok,’ zegt Daniel B. Wallace, hoofd van het Center for the Study of New Testament Manuscripts in het Texaanse Plano.
Wallace en andere Bijbelgeleerden – zoals de benedictijner monnik Columba Stewart van het Hill Museum and Manuscript Library van Saint John’s University in Minnesota – hebben tienduizenden kilometers afgelegd op een urgente missie: het digitaliseren van oude Bijbelmanuscripten in archieven, kloosterbibliotheken en andere bewaarplaatsen, om ze online voor de hele wetenschap beschikbaar te maken. Dat is een gigantisch karwei. Zo zijn er van het Nieuwe Testament, dat oorspronkelijk in het Grieks is geschreven, meer dan 5500 Griekse manuscripten en fragmenten gevonden, meer dan van enige andere tekst uit de Oudheid. In totaal gaat het om 2,6 miljoen pagina’s, schat Wallace, en net als bij de papyrusschat uit Oxyrhynchus is het grootste deel nog niet goed onderzocht.
‘Zo’n 80 procent van de manuscripten die van belang kunnen zijn bij de studie naar het Nieuwe Testament, is nog niet gepubliceerd,’ zegt pater Olivier-Thomas Venard van de École Biblique et Archéologique Française, een dominicaner onderzoekscentrum in Jeruzalem. ‘Er zijn gewoon niet genoeg specialisten.’
Het Institut für Neutestamentliche Textforschung in Münster probeert het werk behapbaar te maken door Bijbelse documenten te rang- schikken op grond van bepaalde sleutelpassages, maar op die manier worden talloze teksten terzijde geschoven. Misschien komt er binnenkort een betere oplossing binnen handbereik, zegt Wallace, als alle delen van het Griekse Nieuwe Testament kunnen worden gescand met behulp van OCR, optische tekenherkenning. ‘Nu zou een onderzoeker er vierhonderd jaar over doen om alle bekende documenten te lezen en te vergelijken,’ zegt hij. ‘Met OCR zou het in tien jaar moeten lukken.’
Je kunt je natuurlijk afvragen waarom dit allemaal zo belangrijk is. Waarom zou je je druk maken om die oude bijbels en die nog oudere snippers Egyptische papyrus? Voor mensen als Wallace en Green draait het uiteindelijk om een simpele vraag: berust hun geloof op feiten of op fabels?
‘Mensen die naar ons museum komen en een oude tekst bekijken, zien het bewijs dat het geen sprookjes zijn waarin ze geloven,’ zegt Green.
Maar hoe hard is dat bewijs eigenlijk? Als we ervan uitgaan dat de God uit de Bijbel echt bestaat en daadwerkelijk heeft gesproken tegen de schrijvers van die oude documenten, hebben wij dan nu in handen wat zij toen hebben opgetekend? Tenslotte zijn de oorspronkelijke geschriften nooit gevonden. Hun woorden zijn overgeleverd doordat ze talloze malen zijn gekopieerd – en nooit zonder fouten te maken.
Een uitgever zal niet snel denken dat dit materiaal is waarmee je de bestsellerlijsten bestormt. Toch is dat precies wat er in 2005 in de VS gebeurde met Misquoting Jesus: The Story Behind Who Changed the Bible and Why. De auteur van dat boek, Bart Ehrman, betoogt dat de ‘feiten’ over Jezus die in moderne Bijbelboeken staan, berusten op kopieën van kopieën van kopieën, die allemaal van elkaar verschillen, waardoor we nooit precies kunnen weten wat er in de oorspronkelijke teksten heeft gestaan.
Bij een kop koffie in de buurt van de University of North Carolina in Chapel Hill, waar hij hoogleraar religiewetenschappen is, somt de voormalige evangelische christen die zich tot het atheïsme heeft bekeerd een waslijst aan Bijbelpassages op waarvoor hij als wetenschapper zijn hand niet in het vuur durft te steken. Zo zijn de laatste twaalf verzen van het evangelie van Marcus waarschijnlijk pas later toegevoegd, zegt hij. Hetzelfde geldt voor het begin van het evangelie van Lucas, waarin de geboorte van Jezus in Bethlehem wordt aangekondigd.
En Ehrman is bepaald niet de enige academicus die ervan overtuigd is dat sommige passages door christelijke scribenten met opzet zijn aangepast. De vraag is alleen in welke mate.
‘In grote lijnen ben ik het wel eens met wat hij hierover zegt,’ zegt Peter Head, Oxford-expert op het gebied van het Griekse Nieuwe Testament. ‘Maar de veranderingen zijn niet lukraak. Er duiken inderdaad varianten op, maar je kunt wel beredeneren wanneer en waarom. Het punt is alleen dat we over de vroegste periode niet genoeg gegevens hebben.’
Die ‘vroegste periode’ waar Head het over heeft, loopt van de geboorte van Jezus in de eerste eeuw tot aan het begin van de vierde eeuw. Er zijn weliswaar ruim 5500 Griekse manuscripten van het Nieuwe Testament gevonden, maar die dateren voor bijna 95 procent uit de negende tot de zestiende eeuw. Er zijn er maar 125 uit de tweede of derde eeuw, en er is er niet één uit de eerste eeuw.
‘Ehrman mag er graag op wijzen dat we geen autografen hebben, alleen kopieën,’ zegt Wallace. ‘Maar we hebben nu eenmaal geen énkele autograaf uit de Grieks-Romeinse literatuur, behalve misschien één fragment van een klassieke schrijver.’ Wallace erkent dat de duizenden manuscripten van het Nieuwe Testament talloze discrepanties bevatten door fouten van kopiisten, maar ziet dat niet als een probleem. Er is zo veel materiaal dat de geleerden vergelijkingen kunnen maken om de fouten eruit te halen en de oorspronkelijke tekst te reconstrueren.
‘De vroegst bewaard gebleven manuscripten uit de Grieks-Romeinse literatuur dateren van vijf eeuwen nadat ze geschreven zijn,’ zegt hij. ‘Terwijl dat bij de oudste handschriften van het Nieuwe Testament maar een paar decennia is. Dat is een gigantisch verschil.’
Toch is het ontbreken van christelijke geschriften uit de eerste eeuw een punt in het voordeel van Ehrman, een punt dat Wallace graag zou wegnemen. Misschien zelfs iets te graag.
Tijdens een discussie met Ehrman in februari 2012 kwam Wallace met een sensationele mededeling. Er was onlangs een fragment uit een manuscript van het evangelie volgens Marcus ontdekt dat door gezaghebbende wetenschappers was gedateerd op eind eerste eeuw – ruim een eeuw ouder dan het vroegste tot dan toe bekende exemplaar. Het was het enige document van het Nieuwe Testament uit de eerste eeuw dat ooit was gevonden, en de vroegst bewaard gebleven christelijke tekst. Een onderzoek naar het oude manuscript zou waarschijnlijk in 2013 worden gepubliceerd, aldus de Texaanse theoloog.
In de wereld van Bijbeljagers sloeg de onthulling van Wallace in als een bom. Wie had het manuscript ontdekt? Wat moest het wel niet kosten? Maar er gingen vijf jaar voorbij waarin niemand meer iets over het document vernam.
In december 2017 ben ik gaan rondbellen. Een maand later bezoek ik de Sackler Library op de campus van Oxford University, waar de grootste verzameling oude papyri ter wereld ligt. Daniela Colomo, onderzoeker en conservator van de legendarische papyruscollectie die rond de vorige eeuwwisseling door Grenfell en Hunt is opgegraven, ontvangt me. Het helle tl-licht op de afdeling papyrologie staat in schril contract met het statige stadsbeeld van Oxford. Hier liggen Bijbelteksten van onschatbare waarde in een wirwar van paperassen, verdwaalde koffiemokken en doodgewone microscopen. Colomo haalt een stuk zuurvrij papier tevoorschijn dat gevouwen is als een envelop. In het midden ligt een bruin stukje papyrus, nauwelijks groter dan mijn duim. Wanneer ik voorover buig, ontwaar ik een reeks krassen op het oude papyrus.
‘Dit,’ zegt Colomo, ‘is Marcus. Het dateert waarschijnlijk uit eind tweede, begin derde eeuw. We hadden er helemaal geen officieel standpunt over willen innemen, maar toen kwamen al die geruchten. Dus vanwege al die anonieme aandacht komen we binnenkort toch maar met een publicatie.’
Colomo en haar collega Dirk Obbink, een Amerikaanse papyroloog en hoogleraar in Oxford, hebben hun bevindingen in mei gepubliceerd. Het stukje papyrus was een van de duizenden snippers van Grenfell en Hunt die nog uitgebreid moesten worden bestudeerd. De Egypt Exploration Society, die destijds de opgravingen in Oxyrhynchus financierde en nog altijd de eigendomsrechten van de collectie bezit, heeft een verklaring doen uitgaan waarin onder meer staat: ‘Dit is dezelfde tekst die professor Obbink in 2011-’12 in Oxford aan enkele bezoekers heeft laten zien en waarover later in voordrachten en op sociale media is gezegd dat die mogelijk dateerde van eind eerste eeuw na Christus, op grond van een voorlopige datering van jaren geleden, toen de tekst voor het eerst werd gecatalogiseerd.’
Door de hooggespannen verwachtingen en de latere teleurstelling over het geruchtmakende Marcus-fragment is het belang van de ontdekking op de achtergrond geraakt. Maar voor zover bekend bestaan er slechts twee andere Marcus-fragmenten van vóór 300 n.Chr. Daniela Colomo schrijft alle opwinding toe aan het vurige verlangen van sommige onderzoekers om een evangelie of brief te ontdekken die door een van de evangelisten zelf is geschreven, of door iemand anders uit Jezus' entourage.
‘Nieuwe Testament-onderzoekers, zeker in de Verenigde Staten, zoeken nu eenmaal graag naar de oudste documenten, in de hoop daartussen een autograaf te vinden van de hand van mensen die Jezus hebben ontmoet,’ zegt Colomo. ‘Ze dateren papyrus het liefst zo vroeg mogelijk. Maar dat is geen wetenschappelijke werkwijze.’
Wallace heeft Ehrman inmiddels zijn excuses aangeboden voor zijn voorbarige conclusies. ‘Ik neem de volle verantwoordelijkheid,’ zegt hij. ‘Ik heb het niet goed genoeg uitgezocht. Ik ben naïef geweest.’
Wat óók naïef is, aldus Ehrman, is om te denken dat je met één snipper papyrus een langlopend debat over de Bijbel kunt beslechten. ‘Zou er ook maar iemand door van gedachten veranderen?’ vraagt hij. ‘Die kans lijkt me vrij klein. Pas als er drie of vier vroege manuscripten worden gevonden, op verschillende plekken, waar precies hetzelfde in staat, dan hebben we het ergens over. Maar dat zie ik niet gebeuren.’
Ook Randall Price, de archeoloog in Qumran, zal zijn verwachtingen moeten temperen. Bij opgravingen worden meestal hooguit wat grijpstuivers gevonden, en zelden de jackpot. In Grot 53 zijn de studenten, familie en vrienden die Price en Gutfeld assisteren op een ochtend in januari in Grot 53 al aan het inpakken wanneer er een kreet klinkt. Dan komt Beverlee, de vrouw van Price, tevoorschijn uit een rotsholte die het team kort daarvoor heeft ontdekt. In haar hand heeft ze een stukje klei van een centimeter of vijf.
Price bekijkt het zorgvuldig. ‘Jaaa,’ zegt hij dan langzaam. ‘Dat is een rand.’ De rand van een kruik, bedoelt hij – een kruik waar misschien ooit een boekrol in heeft gezeten. De kans is groot dat bedoeïenen de kruik waarvan deze rand een scherf is, allang hebben meegenomen. Maar als de Bijbel waar Price in gelooft één ding leert, is het wel dat een mens vertrouwen moet hebben. En waar een boekrolkruik is...
‘Hé, jongens, kom eens naar buiten!’ roept hij dan Grot 53 in. ‘We moeten gaan graven!’
Redacteur Robert Draper schreef eerder in dit tijdschrift over de opmars van beveiligingscamera’s (februari 2018). Fotograaf Paolo Verzone won driemaal een World Press Photo Award.