Auguste en Louis Lumière ontwierpen een camera die kon opnemen, ontwikkelen én projecteren, maar ze beschouwden hun uitvinding als weinig meer dan een curiositeit. Kort na de publiekspremière van hun eerste film moet Louis hebben opgemerkt: “Le cinéma est une invention sans avenir– de cinema is een uitvinding zonder toekomst.”
Deze voorspelling was de enige wetenschappelijke misrekening van de gebroeders Lumière, want ze creëerden een geheel nieuwe vorm van kunst en vermaak die de populaire cultuur diepgaand zou beïnvloeden. Met hun cinematograaf introduceerden ze een baanbrekende innovatie: door bewegende beelden op een groot doek te projecteren ontstond een nieuwe kijkervaring die door een groot publiek gedeeld kon worden. De eerste bioscoop was geboren.
Een familietraditie
In de jaren zeventig van de negentiende eeuw werd Frankrijk tijdens de Frans-Duitse Oorlog deels door Duitsland bezet. Vader Antoine Lumière trok met zijn gezin vanuit het gevaarlijke noordoosten van het land naar Lyon. Daar opende hij als portretschilder en bekroond fotograaf een kleine werkplaats aan huis voor het vervaardigen van fotografische platen.
Twee van Antoine’s zonen, Auguste en Louis, groeiden op met het werk van hun vader en raakten erdoor gefascineerd. In 1881 begon de 17-jarige Louis zich te interesseren in de fotografische platen die zijn vader produceerde.
Het nieuwe procedé van de ‘droge plaat’ was inmiddels door chemici uitgevonden en berustte op een plaat die was bedekt met een chemische substantie. Anders dan bij de ‘natte plaat’ hoefden negatieven op een droge plaat niet meteen ontwikkeld te worden, waardoor de fotograaf tijd kreeg om op grotere afstand van zijn donkere kamer te werken. Louis verbeterde het ‘droge plaat’-procedé, en door het succes van zijn zogenaamde ‘blauwe plaat’ kon hij in de buitenwijken van Lyon een fabriekje openen. Halverwege de jaren negentig van de negentiende eeuw beheerde de familie Lumière de grootste fabriek voor fotografische platen van Europa.
Pioniers van het bewegende beeld
In 1894 bezocht vader Antoine de Parijse Wereldtentoonstelling, waar hij de presentatie van de kinetoscoop van Thomas Edison en William Dickson bekeek, een filmviewer die soms ook als de eerste filmprojector wordt omschreven. Maar met de kinetoscoop kon een film maar door één persoon tegelijk worden bekeken, door een klein kijkgat. Antoine vroeg zich af of hij een apparaat kon ontwikkelen dat de film op een doek zou projecteren, zodat een groter publiek ervan kon genieten. Toen hij uit Parijs terugkeerde, moedigde Antoine zijn zoons aan om aan de nieuwe uitvinding te gaan werken.
Een jaar later hadden de broers de Lumière hun cinematograaf gecreëerd en vroegen er patent op aan. In de met de hand bediende projector schoof een 35 millimeter brede rolprent met perforaties erin langs een sluiter, waardoor zestien beeldjes per seconde getoond konden worden – wat tot op heden de standaard in de filmindustrie is gebleven. De cinematograaf maakte gebruik van de techniek van de naaimachine en transporteerde de rolprent veel langzamer dan de 46 beeldjes per seconde van de kinetoscoop, waardoor ze veel stiller was en de beelden op het doek vloeiender in elkaar over leken te gaan. De cinematograaf zorgde er niet alleen voor dat de kijkervaring werd uitgebreid van het kijkgaatje voor één persoon van de kinetoscoop naar het witte doek in de bioscoop, maar het apparaat was ook veel lichter en dus draagbaar. Door het gewicht van de kinetoscoop konden films alleen in een studio worden opgenomen, maar de uitvinding van de gebroeders Lumière gaf filmcrews de vrijheid en spontaniteit om buiten de muren van de studio naar believen filmopnamen te maken.
Het grotere plaatje
Op 28 december 1895 organiseerden de broers Lumière de allereerste openbare filmvoorstelling in de geschiedenis, in het Grand Café te Parijs. Hun debuut als regisseurs was La sortie des ouvriers de l’usine Lumière (‘Arbeiders verlaten de Lumière-fabriek’). Hoewel de première tegenwoordig als een niet bijster interessante voorstelling zou worden gezien (zoals de titel aangeeft, is in de film te zien hoe arbeiders aan het einde van de werkdag uit de Lumière-fabriek stromen), zorgde de scherpte en het realisme van deze zwart-witfilm van amper vijftig seconden lengte voor een sensatie.
De bekende goochelaar Georges Méliès, directeur van het Théâtre Robert Houdin in Parijs, beschreef het straattafereel dat voor hem op het witte doek verscheen: “Verbluft staarden wij naar dit beeld, en er zijn geen woorden voor onze verbijstering en verrassing. Aan het einde van de voorstelling brak er een compleet pandemonium uit. Iedereen vroeg zich af hoe een dergelijk resultaat was verkregen.” En toen in 1896 de Lumière-film L’Arrivée d’un train en gare de La Ciotat (‘Aankomst van een trein op het station van La Ciotat’) werd vertoond, brak er volgens de overlevering paniek uit onder het publiek, dat zich uit de voeten maakte voor de aanstormende trein. In dat verhaal schuilt enige waarheid en het weerspiegelt ook de verbijstering van Méliès: bewegende beelden zetten de zintuigen op het verkeerde been en betekende een revolutie in het kijken.
Een erfenis van licht
In 1896 openden de gebroeders Lumière nieuwe cinematograafbioscopen in Londen, Brussel en New York, waar ze ruim veertig films vertoonden die ze van het alledaagse Franse leven hadden gedraaid: een kind dat een kom met een goudvis bekijkt, een baby die wordt gevoed, een smid in zijn smidse en marcherende soldaten. Het eerste bioscoopnieuws werd gemaakt met opnamen van de Societé française de photographie, terwijl de brandweer van Lyon het onderwerp van ’s werelds allereerste documentaire werd. Het publiek reageerde verrukt en gefascineerd toen het deze taferelen uit het dagelijks leven op het witte doek zag.
De dag na de voorstelling van de eerste Lumière-film in 1895 schreef een plaatselijke krant enthousiast: “Reeds hebben wij het gesproken woord opgenomen en gereproduceerd. Thans kunnen het leven opnemen en terugspoelen. Wij zullen in staat zijn onze familieleden te zien lang nadat zij zijn verscheiden.” En inderdaad, met hun baanbrekende camera en nieuwe fotografische procedé maakten de gebroeders Lumière niet alleen geschiedenis, ze legden die geschiedenis ook vast voor de eeuwigheid.
De Lumières leidden cameramannen op om het apparaat te bedienen en ermee de wereld rond te reizen. Zij vertoonden Lumière-films aan een internationaal publiek en maakten hun eigen opnamen van gebeurtenissen op de plekken die ze bezochten. Gabriel Veyre trok door Midden-Amerika, oud-soldaat Félix Mesguich filmde in Noord-Afrika en Charles Moisson toog naar Rusland, waar hij in 1896 de pracht en praal rond de kroning van de nieuwe tsaar, Nicholaas II, filmde. Tussen 1895 en 1905 zouden de Lumières ruim 1400 films maken, waarvan er vele tot op heden bewaard zijn gebleven.
De zoektocht naar kleur
Terwijl de nieuwe cinémasteeds populairder werd, begonnen de broers hun nimmer aflatende nieuwsgierigheid te richten op het oplossen van een andere technische uitdaging: de kleurenfotografie.
Kleurenfoto’s bestonden al, maar het procedé waarmee ze werden vervaardigd, was gecompliceerd en tijdrovend. Met hun oplossing hadden de gebroeders Lumière een enorme invloed op de ontwikkeling van het procedé. Het proces waarop ze in 1903 patent aanvroegen, heette ‘Autochrome Lumière’ en berustte op een glasplaat met daarop een laagje aardappelzetmeelkorrels die met rood-oranje, groene en blauw-paarse kleurstof waren geverfd. Deze laag van korreltjes fungeerde als een kleurenfilter en gaf de autochromen de zachte, pointillistische kwaliteit van een schilderij. Aan het filter werd een dun laagje emulsie toegevoegd, en wanneer de plaat werd omgedraaid en belicht, kon het negatief tot een dia worden ontwikkeld.
Dertig jaar lang bleef de Autochrome Lumière de meest gebruikte vorm van kleurenfotografie. Tijdschriften als National Geographicstuurden hun fotografen op pad om de wereld in autochromen vast te leggen. De apparatuur was redelijk goed te vervoeren en maakte het werk voor de documentairefotograaf gemakkelijker. Het succes van de uitvinding van de broers mag blijken uit de archieven van de National Geographic Society, die bijna 15.000 autochromeplaten bevatten, een van de grootste collecties ter wereld.
De uitvindersfamilie deed zijn naam alle eer aan – lumièrebetekent ‘licht’ in het Frans – want ze wierp een geheel nieuw licht op het leven door het verleden te bewaren, ongeziene beelden vast te leggen en een nieuwe wereld van filmmakers en bioscooppubliek te creëren.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com