Dit artikel verscheen in National Geographic Historia editie 2, 2020.

Een buitengewone oog-handcoördinatie, een uitmuntend waarnemingsvermogen en een grondige kennis van de theologie, optica en alchemie: het zijn slechts enkele van de vele kwaliteiten die Jan van Eyck tot een van de beste schilders uit de westerse kunstgeschiedenis maken. Van Eyck wordt gerekend tot de Vlaamse Primitieven, een groep van kunstschilders die in de 15de en begin 16de eeuw voornamelijk werkzaam waren rond de culturele centra van de Zuidelijke Nederlanden (Brugge, Gent, Leuven, Doornik en Brussel) en met hun natuurgetrouwe werken een noordelijke Renaissance teweegbrachten.

Van Eyck zelf zou volgens 16de-eeuwse bronnen rond 1390 ter wereld zijn gekomen in Maaseik, in de huidige Belgische provincie Limburg. Ook zijn oudere broer Hubert zou daar zijn geboren. De broertjes Van Eyck hadden een schilderend zusje, Margareta, en een kunstenaarsbroer, Lambrecht, maar hun levens zouden vrijwel volledig in nevelen gehuld blijven. Uit wat voor gezin zij kwamen is ook niet bekend, al doet het feit dat zij met schilderen hun brood konden verdienen vermoeden dat ze welgesteld waren. Ook over het persoonlijke leven van Jan is weinig bekend, maar één ding is zeker: zijn werk zou allesbehalve onopgemerkt blijven.

Rechterhand van de hertog

In 2020 staat Gent in het te ken van zijn grootste meester In de tentoonstellingVan Eyck Een optische revolutietot en met 30 april in het Museum voor Schone Kunsten MSK in Gent is onder meer het portret van Boudewijn van Lannoy te zien heer van Molembaix en reisgezel Van Eyck tijdens zijn bezoek aan het Portugese hof In het nieuwe bezoekerscentrum in de SintBaafskathedraal dat in oktober wordt geopendzal het verhaal achter het Lam Gods worden verteld
In 2020 staat Gent in het te­ ken van zijn grootste meester. In de tentoonstelling Van Eyck. Een optische revolutie, tot en met 30 april in het Museum voor Schone Kunsten (MSK) in Gent, is onder meer het portret van Boudewijn van Lannoy te zien, heer van Molembaix en reisgezel Van Eyck tijdens zijn bezoek aan het Portugese hof. In het nieuwe bezoekerscentrum in de Sint­Baafskathedraal, dat in oktober wordt geopend, zal het verhaal achter het Lam Gods worden verteld.
Gemäldegalerie Der Staatlichen Museen Zu Berlin – Preussischer Kulturbesitz, Berlin. Closertovaneyck.kikirpa.be, Kik-irpa, Brussel

Jan van Eyck werd vermoedelijk opgeleid door zijn oudere broer Hubert en maakte lang deel uit van het hoofse leven in de Lage Landen, waar edellieden ernaar streefden elkaar constant te overtreffen met luxeproducten waarmee ze hun prestige uitdrukten – van wandtapijten, edelsmeedwerk, paneelschilderkunst en verluchte handschriften konden ze niet genoeg krijgen. Om die reden werden regelmatig hofschilders aangesteld om vorsten en edelen van kunst te voorzien, en Van Eyck wist het ver te schoppen. Tussen 1422 en 1424 was hij in dienst van de Hollandse graaf Jan van Beieren, vooral in het Binnenhof in Den Haag. De twee zouden elkaar kennen uit de tijd dat Van Beieren prinsbisschop was van Luik, waar Van Eyck zou zijn geboren, en dat met zijn rijkelijk gedecoreerde kapittels, kerken en kloosters aantrekkelijk was voor jonge kunstenaars en ambachtslieden. In Den Haag werd Van Eyck officieel benoemd tot hofschilder en ontving hij een vast salaris, tot aan de dood van de graaf in januari 1425.

Hierna vertrok Van Eyck naar Brugge, waar het aantal ambachten zeer hoog lag en de luxenijverheden al lange tijd goed waren vertegenwoordigd. Tot de 14de eeuw was de op export gerichte textielindustrie de voornaamste motor van de Vlaamse economie, maar vanaf de 15de eeuw is een duidelijke stijging te zien in het aantal boekverkopers, schilders, glazeniers en tapijtwevers. In deze periode, waarin de kunst floreerde, werd Van Eyck aangesteld als hofschilder en valet de chambre (kamerheer) door de Bourgondische hertog Filips de Goede, heerser over de graafschappen Vlaanderen en Namen en de hertogdommen Brabant en Limburg. Binnen het reizende gezelschap van het hof had Van Eyck een eervolle positie: hij mocht in onmiddellijke nabijheid van de vorst vertoeven.

De aanbidding van het Lam Gods 1432 Binnenluiken van de polyptiek die alleen te zien waren op religieuze feestdagen en zondagen SintBaafskathedraal Gent
De aanbidding van het Lam Gods, 1432. Binnenluiken van de polyptiek, die alleen te zien waren op religieuze feestdagen en zondagen. Sint-Baafskathedraal, Gent.
Alamy

In het Bourgondische Rijk lagen de dichtstbevolkte en rijkste gebieden van heel West-Europa, dus het is geen verrassing dat aan het hof van Filips de Goede een extravagant leven werd geleid. In opdracht van de hertog werden imposante paleizen gebouwd, waaronder het Paleis op de Koudenberg in Brussel en het Paleis van de hertogen van Bourgondië in Dijon. Op de aankleding hiervan werd niet bespaard, en aan Van Eyck de taak om voor een jaarlijks loon van honderd pond parisis (Parijse ponden) ‘schilderwerk uit te voeren telkens wanneer het de hertog zal behagen’ en de vele residenties van Filips de Goede van decoratie te voorzien.

Filips de Goede stak zijn bewondering voor zijn hofschilder niet onder stoelen of banken. Zo ontving Van Eyck een betaling ‘voor de uitmuntende uitvoering van zijn vak’ en zorgde de hertog er persoonlijk voor dat de schilder zonder uitstel werd betaald, want ‘we zullen nooit iemand anders vinden die naar onze smaak zo uitblinkt in zijn kunst en kennis’. Dat Jan van Eyck geliefd was onder zijn tijdgenoten, gaf hem een bepaalde mate van zelfbewustzijn en zelfvertrouwen, een houding die pas later typerend zou worden voor Renaissancekunstenaars. Als een van de eersten signeerde hij zijn werk – ongebruikelijk in de Lage Landen in die tijd. Namen van kunstenaars werden vaak alleen bekend wanneer zij werden vermeld in de ledenlijst van plaatselijke gilden. Van Eyck daarentegen voorzag zijn werk van zijn naam, soms zelfs van een nauwkeurige datering én zijn persoonlijke lijfspreuk: ‘Als ich kan’, wat zoiets betekent als ‘naar mijn beste vermogen’.

Al snel bleek dat de vorst niet alleen onder de indruk was van Van Eycks schilderkunsten, maar dat hij hem ook volledig vertrouwde. De Vlaamse schilder werd kort na zijn aanstelling op een aantal diplomatieke missies gestuurd; waar deze hem naartoe brachten, blijft echter een raadsel. Uit de hertogelijke rekeningen van 1425 en 1426 blijkt dat de reizen strikt geheim waren, want de vergoedingen van zijn reiskosten werden als volgt omschreven: ‘voor een zekere verre reis die [de hertog] hem blijkbaar heeft opgedragen, naar bepaalde plaatsen waarover voorts niets mag worden gezegd’ en ‘voor bepaalde verre reizen in vreemde gebieden’. Van Eyck zou mogelijk in Italië zijn geweest en het Heilig Land hebben bereikt op een pelgrimstocht, maar daarover valt geen uitsluitsel te geven.

Traditiegetrouw beeldt Jan van Eyck de heilige Barbara af met haar gebruikelijke attribuut de toren waarin haar vader haar liet inmetse len Dit werk toont bij uitstek zijn gedetailleerde stijl en aandacht voor het realistisch in beeld brengen van landschappen
Traditiegetrouw beeldt Jan van Eyck de heilige Barbara af met haar gebruikelijke attribuut, de toren waarin haar vader haar liet inmetse­ len. Dit werk toont bij uitstek zijn gedetailleerde stijl en aandacht voor het realistisch in beeld brengen van landschappen.
ROYAL MUSEUM OF FINE ARTS ANTWERP, ANTWERPEN. LUKASWEB.BE - ART IN FLANDERS VZW, FOTO: HUGO MAERTENS

Het staat wel vast dat hij in 1429 afreisde naar het Iberisch Schiereiland om te onderhandelen over het derde huwelijk van Filips de Goede met de infante Isabella van Portugal. Het tweetal portretten dat Van Eyck maakte van de prinses om de hertog een indruk te geven van zijn aanstaande bruid, zijn vreemd genoeg ook de enige gedocumenteerde werken in Van Eycks periode als hofschilder in dienst van De Goede. Het ene portret werd onmiddellijk over land naar de hertog verstuurd, het andere exemplaar ging per schip. De vorst was enthousiast, en het jaar erna traden hij en Isabella in het huwelijk. De portretten waarop Filips zijn keuze voor een levenspartner baseerde, zijn inmiddels verloren geraakt – er is alleen nog een kopie bewaard gebleven.

Lam Gods

Verreweg het bekendste werk van de hand van Jan van Eyck is de polyptiek De aanbidding van het Lam Gods. Zijn broer Hubert vatte het werk aan op verzoek van Joos Vijd, een vooraanstaand lid van het Gentse stadsbestuur, en zijn vrouw Elisabeth Borluut, die uit een van de invloedrijkste families van Gent kwam. Hubert stierf in 1426, en na zijn dood voltooide Jan het retabel. Vermoedelijk werkte hij tussen 1430 en 1432 het intensiefst aan het Lam Gods, de periode waarin hij een eigen huis verwierf en zich permanent vestigde in Brugge. In de lakenstad trouwde hij met zijn partner Margaretha, en vanuit zijn atelier werkte hij er in opdracht van Italiaanse kooplieden, de adel en de hoge clerus. Tussendoor werd Jan van Eyck nog weleens door Filips de Goede ontboden om decoratiewerkzaamheden in zijn kasteel in Hesdin (Artesië) te inspecteren.

Het altaarstuk was oorspronkelijk bedoeld voor plaatsing in de Vijdkapel in de Sint-Baafskathedraal – toen nog de Sint-Janskerk – in Gent. Opvallend is dan ook de manier waarop Van Eyck met het licht speelde in zijn werk: voor de belichting van het Lam Gods hield hij rekening met de natuurlijke lichtinval door de ramen van de Vijdkapel, waar het op 6 mei 1432 werd ingehuldigd. Om veiligheidsredenen werd het echter verplaatst naar de hoofdkapel van de kathedraal, waar het tot op de dag van vandaag is te bewonderen – een klein wonder, gezien de bewogen geschiedenis van het veelluik.

Maria met kind en Nicolas Rolin Kanselier van Bourgondi CS 1435 Muse de Louvre Parijs
Maria met kind en Nicolas Rolin, Kanselier van Bourgondië. CS. 1435. Musée de Louvre, Parijs.
Alamy

Zo overleefde het Lam Gods de Beeldenstorm nog maar net, werden de panelen waarop Adam en Eva zijn afgebeeld eind 18de eeuw weggeborgen om hun ‘onbetamelijke’ naaktheid te verhullen en confisqueerden Franse revolutionaire troepen de centrale panelen, die na Napoleons nederlaag in Waterloo werden teruggebracht naar de Sint-Baafskathedraal. Zes zijluiken werden voor drieduizend gulden verkocht aan kunsthandelaar L.J. Nieuwenhuys en belandden uiteindelijk de 19de eeuw in Berlijn, waar het eerste kunstwetenschappelijke onderzoek naar Jan en zijn broer Hubert werd uitgevoerd. Na de Eerste Wereldoorlog moest Duitsland de panelen teruggeven aan België als oorlogsschuld.

In 1920 werden ze in Gent herenigd – maar niet voor lang. In de nacht van 10 op 11 april 1934 werden twee van de panelen gestolen tijdens een van de bekendste kunstroven uit de Belgische geschiedenis. Het paneel dat zich geheel linksonder bevond, De Rechtvaardige Rechters, is nooit teruggevonden. De rest van de polyptiek kwam door een oorlogsmisdaad van Franse collaborateurs in handen van de nazi’s en werd door hen verbogen in een zoutmijn in de Oostenrijkse plaats Altaussee. Daar bewaarde Hitler meerdere topstukken in afwachting van zijn nieuwe museum. Na de Tweede Wereldoorlog keerden de panelen terug naar Gent.

Het leven van Van Eyck kwam op een iets rustigere manier tot een einde. Met zijn vrouw Margaretha kreeg hij minstens twee kinderen, over wie Filips de Goede zich als peetvader ontfermde. Hij stierf in 1441 in Brugge en werd begraven in de Sint-Donaaskerk. Zijn broer Lambrecht zorgde ervoor dat er een grafmonument voor hem werd opgericht. De Bourgondische hertog had de schilder zo gewaardeerd, dat hij weduwe Margaretha bij uitzondering nog een half jaarsalaris uitkeerde voor Jans bewezen diensten en als blijk van medeleven met het verdriet van zijn vrouw en kinderen.