In 1775 beantwoorden de Amerikanen de oproep om zich van het Britse juk te bevrijden, namen de wapens op tegen de onderdrukker en vochten in de eerste belangrijke veldslag in de Amerikaanse Onafhankelijkheidoorlog, ten zuiden van New York. Maar aan de kant van de Britten vochten honderden zwarte soldaten voor George III.
Volgens berichten uit die tijd droegen deze zwarte soldaten, ingedeeld in het ‘Ethiopische Regiment’ (waarbij ‘Ethiopisch’ synoniem was aan ‘zwart’), sjerpen met daarop de woorden ‘Vrijheid voor slaven’. In de veldslag streden ze tegen hun voormalige meesters, en ze waren vastbesloten om hun vrijheid te bevechten. De zwarte soldaten waren voor de zaak van de Britten gewonnen door een vroege ‘proclamatie van emancipatie’, die bijna een eeuw vóór de beroemde Emancipatieproclamatie van president Abraham Lincoln werd uitgevaardigd.
De eerste Afro-Amerikanen arriveerden al in 1619 in de Britse kolonie Virginia, slechts twaalf jaar na de eerste blanke kolonisten. Bij het uitbreken van de Amerikaanse Revolutie was Virginia de grootste en meest welvarende van de dertien kolonies en bestond de bevolking van de staat (die een half miljoen bedroeg) bijna voor de helft uit zwarte mensen. De overgrote meerderheid van deze Afro-Amerikanen werkte op de tabaksplantages die zo’n belangrijke bijdrage leverden aan de welvaart van Virginia en aan die van een rijke plantersklasse, waartoe ook George Washington, Thomas Jefferson en andere voormannen van de Amerikaanse Revolutie behoorden.
De aartsvijand van Washington en de zijnen was de Schot John Murray, Earl of Dunmore en gouverneur van de Britse kroon in Virginia. In april 1775, toen revolutionaire milities de Britten in Massachusetts belaagden, vatte Lord Dunmore het plan op om indiaanse en zwarte Amerikanen in te zetten om de groeiende opstand in zijn kolonie in de kiem te smoren. Geruchten over het plan alarmeerden de blanke (hedendaags 'witte') bevolking, die in voortdurende angst voor slavenopstanden leefde.
Aanvankelijk zag Dunmore van het plan af en stuurde een groep Afro-Amerikaanse slaven weg die naar het paleis van de gouverneur in Williamsburg was getogen om zijn steun aan de koning te betuigen en voor vrijlating te pleiten. Maar in juni was de gouverneur inmiddels met zijn gezin uit Williamsburg gevlucht en naar het veilige Norfolk verhuisd, dat werd beschermd door Britse oorlogsschepen.
Zowel slaven als vrijgelaten Afro-Amerikanen trokken naar de havenstad op de zuidoever van de Chesapeake Bay om voor emancipatie te pleiten en bescherming te zoeken. Haastig namen de Britten deze zwarte mensen in dienst en gebruikten ze om nachtelijke aanvallen op plantages uit te voeren, met het doel om proviand en voorraden buit te maken. Dat zette andere slaven ertoe aan om eveneens te vluchten en in roei- of zeilbootjes naar Norfolk te komen. In The Virginia Gazette werd gewaarschuwd voor een “Norfolk boordevol slaven, klaar om in opstand te komen als hun leider dat beveelt” – en met die leider werd Lord Dunmore bedoeld.
Op 14 november stuurde de gouverneur Britse troepen en een klein aantal zwarte soldaten naar een voorde (een doorwaadbare plek) bij het dorpje Kemp’s Landing die veiliggesteld moest worden. In de schermutseling die volgde, jaagden de Britten en hun zwarte bondgenoten een militie van enkele honderden rebellen op de vlucht.
Gesterkt door deze strategische zege trok Dunmore Kemp’s Landing binnen en liet een proclamatie voorlezen waarin hij alle zwarte slaven en contractarbeiders (een verkapte vorm van slavernij) in Virginia “die bereid en in staat zijn om wapens te dragen” vrijlating beloofde en hij mensen opriep om zich aan te sluiten bij “de standaard van Zijne Majesteits troepen, zo snel als zulks mogelijk is.” En inderdaad sloten veel zwarte slaven zich bij de koninklijke troepen aan, hoewel de slaven die eigendom waren van loyalistische Amerikanen naar hun meesters werden teruggestuurd.
Al snel bestond het nieuw gevormde Ethiopische Regiment uit zo’n tweehonderd manschappen. Iedere soldaat kreeg een wapen, maar weinig militaire training.
De eerste en enige confrontatie waarbij het regiment in actie kwam, vond op 9 december plaats tijdens de Slag bij Great Bridge, waarbij de helft van de Britse troepenmacht uit zwarte soldaten bestond. Ditmaal echter kwamen de Amerikaanse rebellen als overwinnaars uit de bus. Nadat de soldaten van het Ethiopische Regiment en hun Britse kameraden tijdens een wanhopige frontale aanval door musketvuur waren neergemaaid, trokken de overlevenden zich terug naar Norfolk.
Terwijl de patriotten naar de havenstad oprukten, gingen loyalistische vluchtelingen en ontsnapte slaven aan boord van Britse schepen in de haven. Op 1 januari 1776 voer een groepje soldaten weer aan land en zette het stadje in brand, om te voorkomen dat het als uitvalsbasis voor de rebellen zou dienen.
Intussen ging het nieuws over de proclamatie van de gouverneur rond als een lopend vuur. Tenminste duizend Afro-Amerikaanse slaven uit heel Virginia en Maryland trokken te voet of per boot naar Norfolk om zich onder bescherming van de gouverneur te stellen. De proclamatie wakkerde de woede onder witte Amerikanen tegen de Britten nog verder aan. Volgens Jill Lepore, historica aan de Harvard University, was het vooral het aanbod van Lord Dunmore om slaven vrij te laten, meer nog dan de veldslagen bij Lexington en Concord, “die de weegschaal deed doorslaan ten gunste van Amerikaanse onafhankelijkheid.”
Al snel breidde zich vlektyfus en pokken onder de mensen aan boord van de overvolle Britse schepen uit, waar vooral zwarte passagiers als gevolg van de kou, het voedselgebrek en de slechte hygiëne door deze ziekten werden getroffen. In maart waren inmiddels ruim 150 van de passagiers gestorven. Lord Dunmore schreef: “Ziekte heeft een ongelooflijk aantal van onze mensen, met name zwarten, geveld.”
Terwijl de patriotten het vasteland beheersten, begon de vloot van Dunmore wanhopig de Chesapeake Bay te doorkruisen, in een vergeefse zoektocht naar een geschikte landingsplek. Wat de gouverneur zijn “drijvende stad” van ruim honderd vaartuigen noemde, werd vanaf land meteen door kanonnen onder vuur genomen als ze zich te dicht onder de kust waagde. De ontberingen aan boord van de schepen werden ondraaglijk.
“Er was geen schip in de vloot waar elke nacht niet één, twee of meer doden overboord werden gegooid,” schreef Dunmore, een man die ooit goed bevriend was geweest met Washington en nu door de rebellen als tiran en door de slaven van Virginia als bevrijder werd afgeschilderd.
Er kwamen geen Britse versterkingen opdagen en dus was de vloot in augustus gedwongen om zich op te splitsen en naar Britse steunpunten in New York en Florida te zeilen. Zo eindigde de inzet van het eerste zwarte regiment op Noord-Amerikaanse bodem. Enkele van de bevrijde slaven bleven in New York voor de Britten vechten en velen vestigden zich later in Nova Scotia.
“Ze trotseerden de kou en de modder, honger en dorst, en ziekte en ontberingen om zonder veel training tegen een numeriek superieure vijand te vechten,” schreef historicus Charles Carey jr., die onderzoek deed naar deze onbekende episode uit de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Maar hun opoffering bewees volgens hem dat “de dood, hoe smartelijk ook, de voorkeur geniet boven een bestaan in ketenen.”
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com