Het is begin november op een plek in de buurt van de Deaf Adder Gorge, aan de westrand van de Warddeken Indigenous Protected Area. Bij het krieken van de dag verzengt de tropische Noord-Australische zon al het landschap terwijl Arijay Nabarlambarl uit een helikopter springt en op een bosbrandje afloopt. De lage vlammen likken om zich heen en hebben de kurkdroge wetlands omgetoverd in verschroeide aarde met half-verbrande niaouli-bomen. De 25-jarige Nabarlambarl komt twee andere opzichters versterken, die met het lawaai van hun bladblazers het knappen van het vuur verdringen. Methodisch loopt het trio langs de rand van de brand en blaast de dorre bladeren in de vlammen, zodat het vuur zich niet verder uitbreidt.
Ze behoren tot een van drie groepen van Aboriginal-opzichters die laat in het seizoen in dit afgelegen gebied in Arnhem Land, ruim 250 kilometer ten oosten van de stad Darwin, een natuurbrand bestrijden die door blikseminslag is veroorzaakt en zich in meerdere richtingen heeft vertakt. Op sommige plekken dartelen de vlammen tussen het hoge spinifex-gras, terwijl ze hoger oplaaien in spleten tussen het zandsteen.
Nabarlambarl pauzeert om zijn sectie van de brand te overzien. Al sinds de middelbare school is hij opzichter, en het werk heeft hem de kans gegeven om vanuit de stad waar hij naar school ging terug te keren naar zijn stamland. In de acht jaar sindsdien heeft hij van ouderen de verhaallijnen over natuurbranden geleerd – lijnen die de tienduizenden jaren omvatten waarin zijn volk dit land al bewoont. Hij schopt tegen de smeulende schors van een boom en voorkomt zo dat het vuur vat op de boom krijgt. ‘Het ziet er goed uit, dankzij een eerdere brand en de kreek in de buurt,’ legt hij uit. Nabarlambarl veegt het zweet van z’n voorhoofd en staart door de rook. Het wemelt hier van de inheemse en bedreigde soorten, zoals de zwarte wallaroe (een kangoeroe), de dwergbuidelmarter en de zwart-witte grassluiper, naast spectaculaire watervallen, rotsformaties, rivieren en ongerepte wouden. Ook al brandt het hier nu, het is hier schitterend.
De brand is slechts één van de 53 die de opzichters van het Warddeken-reservaat vorig jaar gedurende het late droge seizoen moesten bestrijden. Van augustus tot december zijn de natuurbranden meedogenloos. Tropische savanne is het brandgevoeligste landschap op aarde, en elk jaar gaat tot wel een derde van de Noord-Australische natuur in vlammen op.
Maar de branden zijn niet alleen maar een probleem – ze zijn ook de oplossing.
In het vroege droge seizoen in Noord-Australië, wanneer het relatief koel is en het land nog niet is uitgedroogd, zijn Nabarlambarl en zijn collega’s niet bezig met het blussen van branden – ze steken ze juist aan. Elk jaar, van april tot juli, leggen opzieners hier gewapend met druppeltoortsen honderden kilometers af, zetten grote stukken land in brand en voeren ook vanuit de lucht zulke ‘beheerbranden’ uit, waarbij ze brandpellets uit helikopters gooien.
In die tijd van het jaar zorgen de nog vochtige vegetatie, de zwakke wind en de lagere temperaturen ervoor dat deze branden klein blijven en minder intens worden: doorgaans doven ze binnen een dag uit. Als natuurland op deze milde manier wordt afgebrand, zullen de branden die onvermijdelijk later in het seizoen volgen, minder verwoestend zijn en kunnen de opzichters ze beter bestrijden.
Het beschermen van de natuur tegen en mét branden is een taak die door de Aboriginal-opzichters zeer serieus wordt genomen. Zij zijn de hoeders van dit land en ze hebben er een diepe, spirituele band mee.
‘Ik vind het heerlijk om in de natuur op pad te zijn,’ zegt Nabarlambarl. Het is de reden waarom hij opzichter is geworden en het heeft hem teruggevoerd naar zijn oorsprong.
Het bestrijden van vuur met vuur is niets nieuws. Beheerbranden worden overal ter wereld toegepast, ook door inheemse volken, maar de methode wordt nu steeds vaker gebruikt. Nu de aarde opwarmt en bosbranden steeds intenser worden, pleiten bosbouwexperts in talloze landen voor een terugkeer naar deze aloude praktijk.
In Arnhem Land waren natuurbranden als gevolg van blikseminslagen in het vroege droge seizoen een wijdverbreid verschijnsel. Het vuur van deze branden werd gebruikt om te jagen en de vegetatie te hernieuwen, en voor rituelen. Oudere Aboriginals vertellen dat vuur het land weer tot leven brengt: na een brand is het als herboren. Zelfs tegenwoordig is het niet ongewoon dat Aboriginals voor hun eigen beheerbranden zorgen, waarbij ze stukken land in brand steken waar dat nodig was.
Zoals veel inheemse Australiërs is ook Terrah Guymala al van jongs af aan vertrouwd met vuur. De nu 56-jarige Guymala herinnert zich de lessen over vuur die hij van oudere stamgenoten kreeg. Vuur werd gebruikt om kangoeroes richting jagers te drijven; om rook voor rituelen te genereren, vooral ten behoeve van de doden; en om verschillende soorten planten in de juiste tijd van het jaar af te branden. Guymala is ‘traditioneel eigenaar’ van Manmoyi, een van de buitenposten die in en nabij het 14.000 vierkante kilometer grote reservaat van Warddeken (bijna zo groot als de staat Connecticut) liggen. Het gebied is in het bezit van 36 clans en het gebied eromheen wordt op basis van een complex stelsel van gewoonterecht bestuurd. ‘In vroeger tijden woonden hier veel mensen en werden de bosbranden in de regio beheerd,’ zegt Guymala. Nu noemt hij dit gebied ‘leeg land’ – land dat door de afwezigheid van zijn bewoners door bosbranden wordt verteerd.
Zoals vele anderen trok ook de familie van Guymala in de jaren na de kolonisatie weg uit dit gebied, naar missieposten en verspreide nederzettingen. Maar in zijn jeugd keerde de familie weer terug, als onderdeel van een omgekeerde trek naar de voorouderlijke stamgebieden die in de jaren zeventig op gang kwam en werd geleid door de wereldberoemde Aboriginal-voorman en -kunstenaar Bardayal ‘Lofty’ Nadjamerrek. Traditionele eigenaars als Nadjamerrek merkten dat het land door de afwezigheid van mensen van gedaante was veranderd. Niet-inheemse onkruidsoorten en verwilderde katten en buffels waren er nu te vinden, en van sommige inheemse dieren, zoals de emoe, waren er veel minder; oeroude bim-plekken (locaties met rotstekeningen) raakten beschadigd door buffels en branden; en de algehele gezondheid van de moessonwouden, spoelvlakten en savannes ging achteruit.
Het meest zorgwekkende was nog dat de cultureel en ecologisch zo belangrijke wouden van de anbinik-boom (Allosyncarpia ternata) verdwenen. De inheemse woudreuzen, waarvan sommige meer dan honderd jaar oud worden, waren hier ooit wijdverbreid. Hun sap werd gebruikt als ontsmettingsmiddel, hun hout voor het maken van vechtstokken en hun schaduw als beschutting tegen de zon. Nu groeit de anbinik alleen nog maar op plekken die van nature tegen bosbranden beschermd zijn, zoals kloven, of in vreemde en geïsoleerde groepjes op de savanne. (Het Disney Conservation Fund heeft een beurs toegekend aan de Karrkad Kanjdji Trust om inheemse opzichters te helpen bij het beschermen van de anbinik-boom. The Walt Disney Company heeft een meerderheidsbelang in National Geographic Partners.)
Traditionele eigenaars geloven dat dit alles het gevolg is van de bosbranden. Arnhem Land werd lange tijd geteisterd door verwoestende natuurbranden die alles hebben veranderd. De eigenaars pleitten voor een herinvoering van het aloude gebruik om in het vroege droge seizoen beheerbranden uit te voeren. Dat zou niet alleen ten goede komen aan het land, maar zou ook de mensen hier opnieuw in contact brengen met aspecten van hun cultuur.
‘Het land heeft vuur nodig,’ zoals Guymala het eenvoudig uitdrukt.
Een aloud gebruik veranderde in moderne werkelijkheid toen een groep Bininj – zoals de Aboriginals van westelijk Arnhem Land zichzelf noemen – en Balanda (niet-Aboriginals) voor een nieuwe aanpak kozen. Zij combineerden traditionele kennis over het hoe, wanneer en waar van het leggen van beheerbranden met moderne middelen als satellietopnamen en helikopters voor het gooien van brandpellets en het droppen van brandweerlieden in afgelegen gebied. In 2006 begon in westelijk Arnhem Land ’s werelds eerste project voor het leggen van beheerbranden op de savanne ten behoeve van het terugdringen van de CO2-uitstoot in dit gebied. Het project werd gefinancierd door de LNG-terminal in Darwin, die verplicht was om ter compensatie van zijn uitstoot emissierechten te kopen.
Diverse groepen Aboriginals, onder wie de teams in het Warddeken-reservaat, nemen nu deel aan de Australische emissiehandel, waarbij vervuilers emissierechten kopen door projecten te steunen waarmee een bepaalde hoeveelheid broeikasgassen aan de atmosfeer wordt onttrokken. Op sommige plekken zijn deze rechten gebaseerd op de hoeveelheid CO2 die ligt opgeslagen in beschermde wouden. Dat is omstreden, omdat deze bossen kunnen afbranden. Maar het uitvoeren van beheerbranden op de savanne werkt anders. Deze branden worden in het vroege droge seizoen op strategische plekken aangestoken en gecombineerd met brandbestrijding in het late droge seizoen. Op deze manier worden het aantal en de intensiteit van deze branden verlaagd, de bossen beschermd en ook de hoeveelheid rook die vrijkomt, verminderd. De uitstoot die daardoor wordt voorkomen, kan als emissierecht worden verkocht.
Inheemse groepen beheren inmiddels tachtig van dit soort brandprojecten op de savanne van Noord-Australië, die tezamen zo’n 53 miljoen dollar aan inkomsten opleveren. De aanpak heeft ook elders interesse gewekt. In Botswana wordt een soortgelijk project gepland en brandecologen menen dat de benadering ook in Zuidoost-Azië en in Centraal- en Zuid-Amerika zou kunnen werken.
‘Het is zeer innovatief en van wereldwijde betekenis. Inheemse volken lopen op dit gebied voorop,’ zegt Shaun Ansell, ex-directeur van het Warddeken Land Management, het Aboriginal-bedrijf dat voor de bescherming van het reservaat verantwoordelijk is. ‘Hierdoor stroomt er heel veel geld weer terug naar afgelegen gemeenschappen die maar weinig economische activiteiten konden ontplooien.’
In westelijk Arnhem Land zijn de resultaten baanbrekend geweest. In 2004, voordat het brandproject van start ging, ging elk jaar 71 procent van het reservaat in vlammen op, het grootste gedeelte als gevolg van intense natuurbranden in het late droge seizoen. Daarentegen werd in 2020 zo’n 32 procent van hetzelfde gebied met behulp van beheerbranden afgebrand, waardoor na augustus slechts 2,1 procent van het reservaat door felle branden werd getroffen. Ondanks potentieel rampzalige omstandigheden voor het uitbreken van bosbranden in dat jaar, betekende het dat 65,9 procent van de natuur onbeschadigd bleef. In plaats van vele duizenden vierkante kilometer aan verschroeid gebied bleven uitgestrekte bosgebieden onaangetast.
Net alleen de vegetatie, maar ook de wilde fauna vaart daar wel bij. Uit voorlopige berichten blijkt dat inheemse soorten zich herstellen, waaronder de emoe. Volgens ecoloog Cara Penton worden tellingen van wilde dieren in het kader van het Warddeken-project nog geëvalueerd, maar op beelden van cameravallen zijn nu al veel kleine zoogdieren te zien die haar Aboriginal-collega’s al jaren niet meer hadden gezien. Vooral de foto’s van dwergbuidelmarters (vleesetende buideldiertjes die met uitsterving worden bedreigd) zijn volgens haar veelbelovend: ‘We zijn echt heel erg blij dat de dwergbuidelmarter er nog is.’
“Nganabbarru!” Op de onverharde weg brengt Tinnesha Narorrga haar terreinwagen slippend tot stilstand in het stoffige rode gravel. De 25-jarige opzichter en haar twee collega’s laten zich van de voorbank glijden. Eén ervan pakt een geweer en met z’n allen verdwijnen de vrouwen in het struikgewas en beginnen een vluchtend groepje buffels te achtervolgen. De Daluk Rangers zijn op jacht.
De groep (daluk betekent ‘vrouwelijk’ in de plaatselijke Aboriginal-taal) werd in 2017 in het Warddeken-reservaat opgezet, waarbij de moeder van Narorrga, Suzannah Nabulwad, een hoofdrol speelde. ‘Ik zag dat mijn broer en de andere mannen eropuit trokken en dacht bij mezelf: ‘Dat kunnen wij ook,’ zegt ze. Het werk zou de vrouwen zelfstandigheid geven. Ze hielp bij het opzetten van het programma, en nadat haar dochter haar middelbare school had afgemaakt, meldde ze zichzelf ook aan.
In het struikgewas is alles stil, alsof er op de pauzeknop is gedrukt terwijl er wordt gewacht op een geweerschot dat niet komt. Als de avond valt, duiken Narorrga en de andere opzichters uit de bush op, zonder buit. Nganabbarru zijn sneller dan je denkt.
De Daluk Rangers zijn slechts één van meerdere projecten die met het geld van emissierechten door het Warddeken Land Management zijn opgezet. Dankzij deze programma’s zijn nu 240 Aboriginal-mannen en -vrouwen als opzichters werkzaam op de buitenposten van Mamadawerre, Kabulwarnamyo en Manmoyi. De positie van opzichter vervult vooral de jonge vrouwen met trots. Zonder dit werk zouden vrouwen als Narorrga waarschijnlijk hun traditionele thuisland hebben verlaten en naar de stad zijn getrokken om daar werk te zoeken.
Het geld van de emissierechten stelt opzichters in staat om een grote verscheidenheid aan natuurbeheerstaken uit te voeren, zoals het afschieten van verwilderde dieren, waaronder de buffels die Narorrga achtervolgde. Van juli 2020 tot juni 2021 hebben de opzichters van Warddeken in totaal 2336 verwilderde dieren, waaronder 1913 buffels, afgeschoten. Ze verwijderen ook invasieve onkruidplanten, houden de wilde fauna in de gaten en beschermen plekken met rotstekeningen. Het zijn de traditionele eigenaren die alle beslissingen op het gebied van natuurbeheer maken.
‘Met deze opzichter-programma’s zijn de traditionele kennis, de band die we met het land hebben en de geschiedenis waarmee we worden omringd, weer waardevol geworden,’ zegt Ansell. ‘Door de natuur in te trekken en op de natuur te letten, wordt zij in onze moderne samenleving weer relevant.’
In kleermakerszit en met grote ogen opkijkend zit een groepje schoolkinderen op een lichtblauwe gevlochten mat in de schaduw van een overhangende rotspartij. Het is ochtend en deze kids zijn in een terreinwagen over een onverharde weg vanuit Kabulwarnamyo naar Kundjorlomdjorlom gebracht, waar de Warddeken Indigenous Protected Area in 2009 officieel werd ingesteld. Vóór de kinderen zit de 89-jarige Mary Kolkiwarra Nadjamerrek op een wankele campingstoel. Ze is een bron van traditionele kennis en de vrouw van wijlen Lofty Nadjamerrek. De rotswanden hier zijn bedekt met schilderingen – een van de naar schatting 30.000 plekken in het reservaat waar dit soort kunst te vinden is.
Hoewel deze plek elk jaar door zo’n vijftig schoolkinderen uit Kabulwarnamyo werd bezocht, was er in de buitenpost zelf tot voor kort geen school. De scholieren moesten wekelijks grote afstanden afleggen of bij verwanten in grotere plaatsen wonen om les te krijgen. In 2015 besloot de gemeenschap het geld van de emissierechten te gebruiken voor de bouw van een school. Sindsdien zijn in drie buitenposten vestigingen van de Nawarddeken Academy geopend. Op al deze scholen wordt lesgegeven in een bicultureel curriculum waarin evenveel gewicht wordt toegekend aan de kennis van de Bininj als aan standaardlessen.
Terwijl de zon steeds hoger komt te staan, spreekt Kolkiwarra Nadjamerrek in de taal van de Kunwinjku over de band met het landschap en het belang van cultuur. Als ze is uitgesproken, gebaart ze met haar armen naar de rotsschilderingen en nodigt de kinderen uit om ze beter te bekijken. Ze zwermen uit, klauteren op de rotsen en bekijken al bukkend de tekeningen onder de lage steenrichels. Een betere geschiedenisles kunnen ze zich niet wensen.
‘In het klaslokaal geven we les in de verplichte taal- en rekenvaardigheden, maar al het andere doen we in de openlucht, in de bush,’ zegt Jodi Vallak, hoofdmeester in Kabulwarnamyo. Lessen die de band met het land versterken, zorgen er volgens haar voor dat de kinderen graag naar school gaan. ‘We vertellen een krachtig verhaal dat de moeite van het leren waard is.’
Het belang van de scholen is niet te onderschatten, zegt Vallak terwijl ze haar leerlingen hun voorgeschiedenis ziet bestuderen. Vanwege de recente bevolkingsaanwas die met de komst van de opzichters is ingezet, zijn er scholen nodig. Op hun beurt zijn de scholen voor veel mensen reden om naar hun stamgebied terug te keren. De ouderen hopen dat deze nieuwe generatie beter onderwijs zal krijgen, meer traditionele kennis zal opdoen en daardoor meer kansen zal krijgen. Om het land te blijven verzorgen, zijn deze kinderen en kleinkinderen nodig.
In zijn kakiuniform pakt Terrah Guymala een extra stoel voor op de achterveranda van de buitenpost van Manmoyi. Tussen de niaouli-bomen en schroefpalmen hangt een permanente zweem van rook. Na de brand bij Deaf Adder Gorge zijn er nog andere branden aan deze kant van het reservaat uitgebroken.
Gezien de opwarming van de aarde weet Guymala dat zijn werk hier belangrijker is dan ooit. Volgens hem zien de Aboriginals de gevolgen van de klimaatverandering hier elke dag. ‘Toen we in mijn jeugd hier rondliepen, zagen we altijd grote groepen dieren en viel er veel regen. En we zagen dat alles op tijd gebeurde. Nu gebeurt alles te laat,’ legt hij uit. ‘Het seizoen van de wilde mango had bijvoorbeeld al moeten beginnen. De klimaatverandering beïnvloedt alles – onze levenswijze, ons voedsel en ons water.’
Guymala verjaagt een vlieg die traag om hem heen zoemt en kijkt uit over de bush. ‘Het komt door de mensen, niet door de natuur,’ zegt hij. ‘De natuur is mooi en onschuldig.’
In klimaatstudies wordt voorspeld dat het in het noorden van Australië tegen het jaar 2050 zo’n 2,5 graden Celsius warmer zal zijn dan nu, er veel meer dagen met temperaturen boven de 35 graden zullen voorkomen, het bosbrandseizoen langer zal duren en het aantal dagen met een zeer hoge kans op natuurbranden veertig procent hoger zal liggen.
Ondanks deze grimmige voorspellingen is Guymala hoopvol. Door hun spirituele band met het verleden zijn veel Aboriginals naar deze regio teruggekeerd, maar ze zullen hier alleen blijven als ze hier zinvol werk kunnen vinden, hun gezin kunnen onderhouden en hun kinderen naar school kunnen sturen. Hij vertrouwt erop dat de terugkeerders kunnen herstellen wat verloren is gegaan. Onder het toeziend oog van de Bininj zullen inheemse dieren terugkeren, uitgedroogde kreken weer gaan stromen en de seizoenen hun gebruikelijke patronen hervatten. En misschien zal zelfs de machtige anbinik-boom hier weer gedijen.
‘Als we Moeder Natuur respecteren, zal ze naar ons luisteren en zal alles weer normaal worden. Daar geloven wij in,’ zegt Guymala. ‘We moeten meer met de natuur praten, tegen de natuur zingen. Dat zal helpen.’
De in Darwin wonende Kylie Stevenson schreef een boek over Larrimah, een wegkwijnend plaatsje in de Australische outback. Fotograaf Matthew Abbott woont in Sydney, maar bracht twee jaar in Arnhem Land door.
Dit artikel zal in mei 2022 in de tijdschrifteditie van National Geographic verschijnen.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op nationalgeographic.com