Trypofobie zou weleens een van de meest besproken fobieën op internet kunnen zijn – al heb je er waarschijnlijk nog nooit van gehoord. Wat betekent trypofobie eigenlijk? De term is afgeleid van de Griekse woorden trypo, wat ‘perforeren of het boren van gaten’ betekent, en phóbos, of ‘angst’. Angst voor clusters van kleine gaatjes dus.

De term werd populair toen Masai Andrews, toenmalig student van de State University of New York at Albany, er in 2009 een Facebookpagina over oprichtte. Andrews vermoedde dat er mensen moesten zijn die zijn angst voor gaatjes met hem deelden. Op zijn pagina konden zij ervaringen en informatie uitwisselen. Vanaf dat moment nam de belangstelling voor het fenomeen in hoog tempo toe.

Trypofobie: angst voor gaatjes

Deskundigen in de geestelijke gezondheidzorg zijn er echter nog niet over uit of de angst voor gaatjes een echte fobie genoemd mag worden. De term wordt niet erkend door de American Psychiatric Association en staat niet in de DSM-5. Hoe weet je dan of je trypofobie hebt? Mensen stellen vaak zelf vast dat ze aan trypofobie lijden – als de gaatjes een onaangenaam gevoel of zelfs braakneigingen oproepen, bijvoorbeeld – maar van een echte medische diagnose is dan geen sprake.

In 2013 werd de bijzondere angst voor het eerst aan wetenschappelijk onderzoek onderworpen. Twee wetenschappers van de Britse University of Essex lieten 286 respondenten naar afbeeldingen van geclusterde gaatjes kijken. Wat bleek? Bij zestien procent van hen riepen de afbeeldingen een diepgewortelde aversie op. De wetenschappers stelden dat deze weerzin mogelijk een evolutionaire oorsprong heeft, omdat enkele levensgevaarlijke spinnen, slangen en schorpioenen een dergelijk gaatjespatroon op hun lichaam vertonen.

Een onderzoek van de University of Kent, dat in 2017 werd gepubliceerd in het wetenschappelijke journal Cognition and Emotion, kwam met een andere verklaring. 'Dat walging en weerzin ons helpen infectieziekten en pathogenen te vermijden, is bekend,' zegt auteur Tom Kupfer. 'De reactie op deze afbeeldingen lijkt te maken te hebben met het voorkomen van ziekte.'

Met andere woorden: mensen die liever niet naar kleine gaatjes kijken, zouden onbewust bang zijn voor parasieten of besmettelijke ziektes. Omdat dergelijke gaatjespatronen op de huid kunnen ontstaan bij ziekten als pokken, mazelen en tyfus, zouden ze bij mensen met trypofobie tot buitensporige reacties leiden – ook als de gaten zich op niet-ziekteverwekkende objecten bevinden.

Verschillende gaatjes getest

Om hun hypothese te testen, onderzochten Kupfer en zijn team driehonderd deelnemers die, naar eigen zeggen, aan trypofobie leden, en driehonderd studenten die geen melding maakten van de fobie voor gaatjes. Beide groepen bekeken zestien afbeeldingen: op acht daarvan stonden clusters met gaatjes die afkomstig waren van zieke lichaamsdelen, op de andere acht stonden clusters die niet aan ziekte waren verwant, bijvoorbeeld op lotuszaden of bakstenen.

Elke groep voelde weerzin bij het zien van de afbeeldingen van ziekteverschijnselen, maar alleen de groep trypofoben liet weten dat ze ook de andere foto's onaangenaam vonden om te zien. De meeste respondenten rapporteerden gevoelens van walging en kippenvel. Omdat angst bij de onderzoeksgroep een kleinere rol bleek te spelen, achtten Kupfer en zijn team het waarschijnlijk dat trypofobie inderdaad door een onbewuste aversie tegen ziekteverwekkers veroorzaakt wordt – en niet door de angst voor gevaarlijke dieren, zoals eerder werd verondersteld.

'Gaatjesfobie' is evolutionaire aanpassing

Carol Mathews, een psychiatrieprofessor aan de University of Florida die zich in angststoornissen specialiseerde, legt uit dat fobieën ons oorspronkelijk tegen gevaarlijke situaties moeten hebben beschermd. Onze angst voor bijvoorbeeld slangen, spinnen of hoogten, enkele van de meest voorkomende fobieën, heeft waarschijnlijk als evolutionair beschermingsmechanisme dienst gedaan. 'De stelling is dat alle fobieën voortkomen uit evolutionaire aanpassing,' aldus Mathews. 'Het lijkt erop dat [trypofobie] echt bestaat. Al kunnen mensen er doorgaans prima mee leven.'