Zo reusachtig als Gigantopithecus blacki zie je ze zelden – en onder de primaten is deze oeroude aap zelfs de grootste in zijn soort. Volwassen dieren konden zo’n drie meter lang worden en meer dan tweehonderd kilo wegen. Tijdens de laatste ijstijd maakten ze de dienst uit in de dichte bossen van het oude China. Tot ze 215.000 jaar geleden uitstierven.
Maar waarom Gigantopithecus blacki het onderspit delfde, was tot voor kort onduidelijk. Al sinds de aap ruim een eeuw geleden werd ontdekt, staan paleontologen voor een raadsel. Nu biedt nieuw onderzoek uitkomst.
Een nieuwe tijdlijn
In het onderzoek, dat begin januari werd gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdschrift Nature, is gekeken naar geologisch data, stuifmeelgegevens en sporen op fossiele tanden om een gedetailleerde tijdlijn te schetsen van het uitsterfproces van Gigantopithecus blacki.
Dat experts zo lang in het duister hebben getast over waarom Gigantopithecus blacki uitstierf, heeft alles te maken met die tijdlijn. Niet eerder konden paleontologen de sedimenten waarin G. blacki-fossielen zijn gevonden zo nauwkeurig dateren als in dit onderzoek is gedaan. ‘Zonder een duidelijke tijdlijn zoek je uiteindelijk op de verkeerde plek,’ zegt hoofdauteur en geochronoloog Kira Westaway.
Een veranderende leefomgeving
Dat andere apen in de leefomgeving van G. blacki níet uitstierven ten tijde van zijn ondergang, riep daarnaast nog meer vragen op. Zo overleefde Pongo weidenreichi, een familielid van de moderne orang-oetan, de omstandigheden waar G. blacki aan onderdoor ging.
Westaway en haar collega’s ontdekten dat Gigantopithecus blacki 215.000 jaar geleden in China uitstierf. ‘In grotten van zo’n twee miljoen jaar oud vonden we honderden G. blacki-tanden,’ zegt Westaway, ‘maar in jongere grotten van zo’n driehonderdduizend jaar oud vinden we er nog maar een paar.’
Door fossiel stuifmeel uit de leefomgeving van Gigantopithecus te onderzoeken, konden de onderzoekers bovendien achterhalen hoe de habitat van het dier in deze periode veranderde. Ongeveer zevenhonderdduizend jaar geleden maakten dichte dennen-, berken- en kastanjebossen in het oude China plaats voor open vlakten en grasland.
Uit fossiele tanden van Gigantopithecus blacki blijkt dat deze veranderingen hard aankwamen bij de gigantische aap. Geochemische sporen op de tanden wijzen uit dat het dier een dieet van bladeren, fruit en bloemen had – en die waren in de open graslanden in het China van zevenhonderdduizend jaar geleden niet langer voorradig.
Waarom stierf de reuzenaap uit?
Maar terwijl tijdgenoten als Pongo weidenreichi leerden hun dieet op de nieuwe omstandigheden af te stemmen, hield Gigantopithecus blacki vast aan zijn oude eetgewoonten. Met alle gevolgen van dien.
‘Niet de veranderende omgeving, maar de manier waarop Gigantopithecus blacki hiermee omging, is wat het dier uiteindelijk fataal is geworden,’ zegt Westaway. De apen waren zo groot dat ze zich over de grond moesten verplaatsen en geen lange afstanden konden afleggen. De dieren moeten hebben geprobeerd van twijgen, schors en ander taai voedsel te leven, zolang de voorraad strekte. Het heeft niet mogen baten.