In het kader van 76 jaar bevrijding staat National Geographic van 1 mei t/m 9 mei in het teken van WOII Week. Bekijk hier de speciale programmering.
In december 1944 was het Duitse leger in het noorden van Frankrijk op de terugtocht. Sinds het begin van de invasie op D-Day, 6 juni 1944, was de opmars van de Geallieerden onstuitbaar geweest en nu stonden ze op het punt het eigenlijke Duitsland binnen te vallen. Maar door problemen met de bevoorrading hadden ze al wekenlang geen slag geleverd met de troepen van Hitler.
In de Belgische Ardennen namen de Amerikaanse infanterist Chris Carawan en enkele van zijn strijdmakkers twee Duitse soldaten gevangen die de weg kwijt leken te zijn. Een van hen sprak bijna perfect Engels.
“Jullie kunnen je beter uit de voeten maken,” waarschuwde de Duitser Carawan. “We jagen jullie binnenkort terug naar zee.”
Carawan en zijn mannen rapporteerden de waarschuwing aan hun meerderen, maar ze werden niet serieus genomen. Grootspraak van een verslagen vijand, oordeelden de generaals. Zeker, in de bossen aan de andere kant van de grens was het gedender van heel wat rollend materieel te horen, maar dat was het geluid van een Derde Rijk dat zich terugtrok. Het was gedaan met Hitler.
Maar toen werd het 16 december.
“Het begon met een artillerie-aanval, een heel hevige,” herinnert Carawan zich. Het anderhalf uur durende artillerie-spervuur was afkomstig van maar liefst 1900 stuks geschut, die verborgen tussen de bomen stonden opgesteld
“Het was misschien wel de zwaarste barrage uit de hele Tweede Wereldoorlog,” zegt Alex Kershaw, wiens boek The Longest Winter handelt over de Slag om de Ardennen, in het Engels de ‘Battle of the Bulge’, die 75 jaar geleden losbarstte. “Het was oorverdovend. Verschrikkelijk.”
Zittend op de bank in de woonkamer van zijn huis in Columbia, South Carolina, werpt de 94-jarige Carawan zijn vrouw Alma, die in een leunstoel aan de overzijde van de kamer zit en met wie hij al 74 jaar getrouwd is, een vage glimlach toe. Maar in Carawans ogen is duidelijk te zien dat hij weer terug is op die plek, als een doodsbange 20-jarige soldaat die wordt geconfronteerd met een van de grootste veldslagen uit de moderne oorlogsvoering.
“Toen volgde het machinegeweervuur,” zegt hij, “en daarna leek het alsof Hitlers hele leger uit de bossen kwam opdagen.”
Hij zat er niet ver naast: achter de bomen stonden bijna 400.000 manschappen en 1400 tanks klaar voor de aanval. Nu Hitler aan het Oostfront vrijwel zeker verslagen zou worden, gokte hij op een bliksemaanval door de Ardennen, waarmee de Geallieerde strijdkrachten in tweeën gesplitst zouden worden en de weg naar de haven van Antwerpen vrij zou komen te liggen. Daar zou hij de voorraden vinden die hij zo wanhopig nodig had, met name brandstof voor zijn tanks. Uiteindelijk hoopte Hitler de Geallieerde troepen te kunnen omsingelen en zo onderhandelingen af te dwingen voor een vredesplan dat gunstig voor Duitsland zou uitvallen.
De al te zelfverzekerde Geallieerden lieten zich door de aanval compleet verrassen.
“Het was een erg langgerekt front, dat zich van de Kanaalkust tot Italië uitstrekte,” zegt auteur Kershaw. “De aanvoer van zowel manschappen als materieel was gebrekkig.”
De Duitsers richtten zich vooral op een zwak verdedigd stuk onherbergzaam woud van 128 kilometer breedte in België en Luxemburg. Daar hadden de Geallieerden weinig in te brengen tegen de verbluffende stroom van Duitse soldaten, artillerie en tanks die binnen luttele dagen een gevaarlijk diepe, westwaartse uitstulping (‘bulge’) in de frontlinie op de Geallieerden zouden heroveren.
Bijna meteen werden twee regimenten van de Amerikaanse 106e Infanteriedivisie in het centrum van het aanvalsfront gedood of gevangen genomen. Onder de krijsgevangenen bevond zich ook een jonge soldaat genaamd Kurt Vonnegut, die zijn lijdensweg zou verwerken in zijn bekendste roman, Slaughterhouse Five.
De strijd woedde ruim een maand, in een van de koudste winters die Europa ooit had meegemaakt. De Geallieerden waren hopeloos slecht bevoorraad en de soldaten hadden geen winterjassen of goed schoeisel. De meesten sliepen met hun laarzen aan omdat ze wisten dat als ze ze uit zouden trekken, hun voeten te zeer zouden opzwellen om de laarzen weer aan te krijgen. Veteranen van de Slag om de Ardennen lijden tot op de dag van vandaag aan de gevolgen van bevriezingen.
Francis Chesko was nog maar pas geleden uit de steenkoolmijnen van Pennsylvania vertrokken toen hij 24 uur na D-Day in Frankrijk landde. Hij werd naar Noord-Europa vervoerd toen hij en zijn eenheid in allerijl op een troepentrein richting de Ardennen werden gezet.
“We dachten dat we daar van een rustperiode zouden genieten,” zegt Chesko, die zijn volledige legeruniform draagt terwijl hij ons zijn huis en zijn uitgebreide collectie oorlogsaandenkens laat zien. “Nou, dat lag dus even anders. We stapten uit de trein en het was alsof de hel boven ons was losgebarsten. Dat geluid! Het is het ergste geluid in de wereld. Het voelt alsof het pal boven je dondert en bliksemt.”
Afgezien van de enorme omvang van de Duitse aanvalsmacht, bleek de vijand volgens Chesko ook nog eens duivels slim te zijn. “Ze wierpen parachutisten af die Geallieerde uniformen aanhadden,” vertelt hij.
Ze hadden alle wegwijzers veranderd en lokten ons zo in de val. En soms stonden ze gewoon op een kruising aanwijzingen te geven en wezen ons de verkeerde weg! De meesten spraken nog perfect Engels ook. Maar ze moesten natuurlijk wel het wachtwoord kennen. Bij een ontmoeting zeiden we bijvoorbeeld ‘Little...’ en als ze dan niet antwoordden met ‘...Orphan Annie’, dan gingen ze eraan.”
Vernon Brantley (95) nipt van een glaasje sinaasappelsap met port – zijn eigen brouwsel noemt hij het— in de keuken van zijn huis, eveneens in Columbia. In een vriendelijk zuidelijk accent herinnert hij zich de chaos die losbarstte toen de jeep waarin hij reed door een Duitse mortier werd geraakt en over de kop sloeg.
“De drie andere jongens sprongen eruit,” zegt hij. “Maar de jeep belandde bovenop mij. Ik herinner me daar niets meer van, maar ze vertelden me later dat ik uit alle gaten van m’n lichaam bloedde.”
Brantley werd snel naar een veldhospitaal gebracht en daarna naar een ziekenhuis in Parijs. Binnen een paar maanden was hij bij zijn eenheid terug.
Er wordt geklopt op de keukendeur. Het is Brantley’s oude vriend en strijdmakker uit de Battle of the Bulge, Gerald White (93). Hij gaat aan de keukentafel zitten en zoals altijd beginnen de beide vrienden oorlogsverhalen uit te wisselen. “Ik hoefde me nog niet eens te scheren,” zegt White, die achttien was toen hij door het lot in het hart van de Slag om de Ardennen belandde. “Ze lieten me in een jeep rijden, waarmee ik een aanhanger vol munitie moest trekken. Als ik geraakt zou zijn door een mortiergranaat, dan denk ik niet dat er veel van me over was gebleven. Ik kreeg te horen dat ik al de tweede vervanger voor dat werk was. Dus er was iemand vóór mij geweest en dan nog een vent vóór hem. Ze hebben me nooit verteld wat er met die twee kerels is gebeurd.”
Een andere jongeman die gevaarlijke lading door de Ardennen moest vervoeren, was Joe Watson. Hij had de verantwoordelijkheid over een mortierwerper, wat betekende dat hij een primair doelwit was wanneer hij zijn eenheid verplaatste. “We reden met onze mortiereenheid over de weg en de vijandelijke mortierinslagen volgden ons op de voet. Die dingen ontploften vlak achter ons, boem, boem, boem! Net als in een film.”
Watson is nu 96 en woont nog op dezelfde pecannotengaard van ruim dertig hectare in Springfield, South Carolina, waar hij opgroeide. Ondanks problemen met het lopen – het gevolg van bevriezingsverschijnselen – is hij van plan terug te keren naar België om er de 75e verjaardag van de Slag om de Ardennen bij te wonen. “De reden waarom jonge soldaten de beste soldaten zijn, is heel simpel,” zegt hij terwijl hij uitkijkt over de vijver waarin hij het grootste deel van zijn leven heeft gevist. “Ze denken niet dat ze ooit zullen sterven. Dus als je hen vraagt om iets waanzinnigs te doen, dan zeggen ze gewoon ‘Yes, sir’ en gaan aan de slag.”
Paratrooper Leif Masing was zelfs nog vóór D-Day in Frankrijk afgeworpen, dus was hij gewend aan operaties achter vijandelijke linies. Aan het begin van de Battle of the Bulge was het weer zó slecht dat Geallieerde vliegtuigen niet konden opstijgen, dus werden hij en zijn maten heimelijk per truck naar hun verafgelegen posities vervoerd.
“Paratroopers worden getraind om in hun eentje te kunnen opereren,” zegt de 95-jarige Masing. Samen met zijn dochter Nancy zit hij in zijn zonnige woonkamer in een verzorgingstehuis in Columbia. “Je weet niet altijd waar je strijdmakkers zijn en je moet razendsnel en helemaal in je eentje beslissingen nemen.
Met zijn blauwe ogen ziet de lange, tengere Masing er nog altijd geducht uit. Het is niet moeilijk om je voor te stellen hoe hij ’s nachts op een geheime missie door het woud sloop terwijl er iets verderop zwaar werd gevochten.
“Op een nacht stak ik om vier uur ’s ochtends een achtertuin van een woning over,” herinnert hij zich. “De eigenaar kwam naar het raam en schreeuwde: ‘Wie is daar verdomme?’ Ik moest lachen. Per slot van rekening was er een oorlog aan de gang!”
Chris Carawan zit knus in zijn tv-kamer en begint zachter te praten, bijna te fluisteren. “Ze zeiden ons altijd dat we niet te veel aan onze maten gehecht moesten raken,” zegt hij, “Maar dat was natuurlijk ondoenlijk.” Carawan weet nog dat hij samen met zijn beste vriend, Doyle Griffith, en zijn favoriete commandant, Harry Stone, door een open veld liep toen een Duitse tank plotseling het vuur opende.
“Doyle werd bijna doormidden geschoten,” zegt Carawan. “Hij begon om zijn moeder te roepen. Ik zei ‘Hou vol’ tegen hem en riep een hospik. Ik weet niet hoe, maar hij heeft het overleefd. Maar de officier werd gedood. Hij merkte het niet eens. Waarom die tank mij niet eens een schrammetje bezorgde, zal ik nooit weten. Maar luister, vanochtend werd ik wakker en ik dacht aan Harry Stone. Ik heb er nu 94 jaar opzitten en die kerels zijn niet veel ouder dan twintig geworden. Soms denk ik dat ik ook voor hén leef.”
Rond Nieuwjaarsdag 1945 was het tij in de Slag om de Ardennen eindelijk gekeerd, maar de gevechten zouden zich nog tot 24 januari voortslepen. Zo’n 19.000 Amerikaanse soldaten sneuvelden in de Ardennen en het Duitse offensief zou tot niet meer dan een tijdelijke uitstulping in het front, de bulge, leiden. De Geallieerde tegenaanval onderbrak het momentum van de nazi’s, waardoor de Duitsers verstoken bleven van de voorraden die ze vanuit Antwerpen hoopten aan te voeren.
Volgens schrijver Kershaw was het niettemin Hitlers beste kans om het tij van een verloren oorlog op de valreep nog in zijn voordeel te keren. “In een oorlog kun je nooit voorspellen wat er zal gebeuren,” zegt hij. “Maar het was een zeer, zeer riskante operatie. Ze zouden heel veel geluk moeten hebben gehad – en dat geluk hadden ze opgebruikt.”
Toen het strijdtoneel weer tot rust kwam, kreeg Chris Carawan toestemming voor een verlengd verlof. “Ik liep door Parijs en ik hoorde muziek,” zegt hij met een verre blik. “Het klonk heel vertrouwd. Ik volgde het geluid, sloeg een paar straathoeken om en liep tussen de huizen door totdat ik op een open terrein aankwam. En toen hoorde ik dit.”
Met enigszins trillende hand pakt Carawan de afstandsbediening op van de armleuning van de sofa en richt haar op de cd-speler aan de overzijde van de kamer, waar Alma lief glimlachend in haar leunstoel zit. Het geluid van Glenn Millers Slumber Song vult de huiskamer. “Ik kon het niet geloven,” zegt Carawan. “Daar hoorde ik Glenn Miller. Het was alsof ik thuis was. Het was bijna alsof ik weer bij Alma was.”
De saxofoons en andere blazers van Millers Army Air Force Band zweven door de kamer, langs de medailles aan de muur en de foto’s van een jonge soldaat en zijn blozende bruid. Chris en Alma kijken elkaar aan.
Het is weer 1945. En ze dansen.
Dit artikel werd oorspronkelijk op 12 december 2019 in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com