In de negentiende eeuw ondernamen vele slaafgemaakten in de Verenigde Staten moedige pogingen om te vluchten naar de vrijheid in het noorden. Dat gebeurde meestal ’s nachts, om patrouilles van de autoriteiten te ontlopen. Ellen Craft koos met haar man William voor een radicaal andere aanpak: ze ontsnapten op klaarlichte dag.
Verkleed als witte man
Het is niet bekend wanneer of hoe Ellen de man heeft leren kennen met wie ze later zou trouwen. In 1846 stapten Ellen en William in het huwelijksbootje. Om veilig een gezin te kunnen stichten, vatten ze het plan op om te vluchten. Dat was een riskante onderneming, maar in 1848 smeedden ze een listig plan: ze zouden overdag ontsnappen naar het vrije noorden, waarbij Ellen met haar opvallend lichte huidskleur (ze was de dochter van een witte man en zwarte vrouw) kon doorgaan voor een witte vrouw. Ze zou zich voordoen als de meesteres van de zwarte William.
Het koppel realiseerde echter al snel dat er hobbels op de weg waren: een witte vrouw die in haar eentje op reis was met een zwarte bediende zou argwaan wekken. Om die reden besloten ze dat Ellen zich zou voordoen als een jonge, mannelijke slavenhouder. Ze knipte haar haar kort en trok mannenkleding aan.
Mitella als alibi
William en Ellen waren beiden analfabeet – in de staat Georgia was het verboden om slaafgemaakten te leren lezen en schrijven. Om dat te verhullen, droeg Ellen haar arm in een mitella. Als ze dan ergens gedurende de reis of voor een overnachting een register moest tekenen, had ze een goed excuus om dat niet te doen.
Op 21 december 1848 vroegen Ellen en William verlof aan hun meesters om het erf te verlaten – een van de weinige rechten die ze hadden. Ze trokken direct hun vermomming aan. Op het station van Macon namen ze een trein naar Savannah.
Witte privileges
De reis hing van spannende voorvallen aan elkaar. Zo vroeg een slavenhandelaar op enig moment aan Ellen of zij William niet wilde verkopen. Een militair hoorde dat ze ‘dankjewel’ zei tegen haar bediende en riep haar daarvoor tot de orde.
Toen ze op 24 december 1848 in Baltimore (Maryland) aankwamen, waren ze nog maar één station verwijderd van vrijheid, die in de staat Pennsylvania op hen wachtte. Bijna gooide een conducteur nog roet in het eten. Hij wilde nagaan of William werkelijk ‘eigendom’ was van Ellen. Maar de controleur was dusdanig onder de indruk van de verwondingen van de zogenaamde heer dat hij het tweetal doorliet. Op Eerste Kerstdag kwamen ze aan in Philadelphia.
Vrijheid in gevaar
Ellen en William verhuisden al snel naar Boston. Aanvankelijk leek het hen daar voor de wind te gaan. Maar nadat een wet werd aangenomen die federale agenten toestond om slaafgemaakten aan te houden en terug te sturen naar het zuiden, kregen ze het moeilijk. Er werden stevige beloningen uitgeloofd voor wie ontsnapte slaven wist te vangen. Twee van zulke slavenjagers uit Macon probeerden William en Ellen aan te geven, maar werden tegengehouden door een groep inwoners van Boston.
Om definitief aan alle dreigingen te ontkomen, verhuisden Ellen en William naar Londen, waar ze het gezicht werden van de plaatselijke antislavernijbeweging. Na bijna twee decennia in Engeland te hebben gewoond, en inmiddels als ouders van vijf kinderen, keerden Ellen en William terug naar Georgia. Ze vestigden zich buiten Savannah en begonnen een landbouwschool om voormalige slaven les te geven die hun vrijheid hadden teruggekregen.