Denk je aan een ridder, dan zie je waarschijnlijk een edelman op een sierlijk paard, gehuld in blinkend harnas. Maar klopt dat beeld met de werkelijkheid? En waar ligt de oorsprong van de ridder? We gingen in gesprek met historicus Mario Damen.
De eerste ridders
De klassieke ridder verscheen pas relatief laat op het toneel, na de Karolingische periode (751-987). Toen het Karolingische Rijk in de tiende eeuw uiteenviel, grepen lokale aristocraten hun kans om de macht naar zich toe te trekken – en daar hadden ze gewapende hulp bij nodig.
Elke man die met paard en wapen uit de voeten kon, kon worden ingehuurd om het domein van een heer te beschermen. Zo ontstond het ridderschap zoals we dat later zijn gaan herkennen.
Ridders uit lagere klassen
Het opvallende is dat de paardrijdende soldaten niet per se uit een aristocratische familie hoefden te komen. Ook mannen uit lagere sociale klassen kwamen in aanmerking, als ze maar militair capabel waren. ‘Ook boerenzonen die goed konden paardrijden werden ingehuurd om het kasteel te verdedigen,’ aldus Mario Damen, historicus aan de Universiteit van Amsterdam.
Deze ruiterij begon in de loop van de eeuwen adellijke titels te claimen, met als gevolg dat er rond 1200 in heel Europa een aparte ridderklasse was ontstaan. ‘De oude adel en de nieuwe ruiterij waren als het ware samengesmolten,’ legt Damen uit.
Leestip: Van ridders tot romantiek: de 10 mooiste kastelen van Nederland
Maar wie in de latere Middeleeuwen deel uitmaakte van de adel, was niet automatisch ook ridder. ‘Alleen als je uit een ridderlijk geslacht kwam, kon je tot ridder worden geslagen,’ vertelt Damen. Goede financiële middelen deden overigens ook wonderen. Een rijke burger met ridderlijke ambities die carrière had gemaakt aan het hof, kon de vorst overtuigen hem tot ridder te laten slaan.
Ook lieden met een hoge titel, bijvoorbeeld hertog of graaf, konden zich tot ridder laten slaan. Dat dat daadwerkelijk gebeurde is bijzonder, want voor de status hoefden ze dat niet te doen. Daarnaast zouden ze door de ridderslag iemand boven zich moeten dulden – die wordt je immers verleend door een ander. Dat ze toch voor het ridderschap gingen, had te maken met de ridderordes die in de Late Middeleeuwen ontstonden.
Ridderorde het Gulden Vlies
In de Lage Landen werd in de vijftiende eeuw bijvoorbeeld het Gulden Vlies opgericht. Het old boys network van de Middeleeuwen. De familie Nassau, de voorouders van het Nederlandse koningshuis, wilde hier maar wat graag bijhoren. Zij waren de heren van steden als Breda en Diest en speelden een belangrijke rol in de politiek en het leger.
Leestip: Hoe zagen drogisterijen eruit in de Middeleeuwen?
Damen: ‘Zij waren geen ridder, want ze waren al graaf van Nassau. Zij hadden de riddertitel niet nodig voor hun status. Maar Engelbrecht II (1451-1504) laat zich tot uiteindelijk wel tot ridder slaan, omdat hij in de Orde van het Gulden Vlies wil worden opgenomen.’
Lid zijn van zo’n prestigieuze ridderorde als het Gulden Vlies gaf je direct toegang tot de absolute bovenlaag van de Nederlandse adel. ‘Buitenlandse vorsten kregen ook lidmaatschappen aangeboden, zoals de koning van Engeland en de koning van Aragon.’ Met andere woorden: daar moest je zijn als je een plek wilde aan de onderhandelingstafel.
De prijs van het ridderschap
Wie eenmaal ridder was, kon niet op zijn achterste gaan zitten. Je werd verwacht op riddertoernooien te verschijnen en ook mee te doen aan oorlogen. Damen haalt bijvoorbeeld de Henegouwse ridder Jacques de Lalaing (1421-1453) aan, die in zijn korte leven aan zo’n 28 toernooien meedeed, en uiteindelijk overleed tijdens de Gentse Oorlog.
Ook van vorsten werd verwacht dat zij zich als aanvoerder van de ridderschap dapper en strijdbaar opstelden. Dat begon met de Normandische Willem de Veroveraar, die in 1066 koning van Engeland werd. Hij liet zich als een van de eerste vorsten afbeelden als ridder te paard, in plaats van zittend met een scepter.
Leestip: In de Middeleeuwen kon je veel geld verdienen met krijgsgevangenen
‘Vorsten moesten tot in de zestiende eeuw voorop kunnen gaan in de strijd, dus ze kregen allemaal een ridderlijke opleiding. Dat was serious business,’ vertelt Damen. ‘In de elfde en twaalfde eeuw stierven heel veel vorsten tijdens veldtochten, maar ook op toernooien.’
Maar ook later liepen zij nog steeds gevaar. De Franse koning Hendrik II overleed bijvoorbeeld in 1559, toen hij tijdens het steekspel een deel van een lans dwars door zijn vizier in zijn oog kreeg.
In armoe gestort
Het ridderschap kon je met je leven bekopen, maar het kon ook financieel een flinke strop zijn. Het was namelijk niet goedkoop om de ridderlijke levensstijl vol te houden. Je had wapens nodig, een duur harnas, speciale strijdrossen – een normaal paard voldeed niet – en het liefst ook nog een kasteel met een slotgracht.
Natuurlijk, wie door de vorst op missie werd gestuurd, zoals de onfortuinlijke Jacques de Lalaing, kreeg daar een vergoeding voor. Maar je moest ook veel zelf bekostigen of voorschieten, en het was de vraag of aich dat wel terugbetaalde. ‘De broers van Lalaing zijn in de jaren na zijn dood nog bezig geweest om zijn schulden af te betalen,’ geeft Damen als voorbeeld.
Leestip: Waren boeren in de Middeleeuwen wel zo arm?
In de latere Middeleeuwen zijn er meerdere adelijke geslachten die compleet verarmd zijn. ‘Zij laten hun zoons niet meer tot ridder slaan, omdat het simpelweg te veel geld kost,’ aldus Damen.
Dat er toch mannen bleven die het ridderschap ambieerden, ondanks de kans op armoe en de dood, had bovenal met de status te maken die het je verschafte. ‘Het aanzien dat je genoot in de samenleving, en de hoop dat aan je kinderen door te geven, woog heel zwaar.’
Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!





