Ridders behoorden eervol te zijn, het geloof te beschermen en op te komen voor de zwakkeren in de samenleving. Dat ridderlijke ideaal gold voor alle ridders, maar dat betekent niet dat ze zich daar ook allemaal aan hielden. Wat gebeurde er met ridders die tekortschoten? En hoe stelde je je als ridder zo eervol mogelijk op? We vroegen het aan Mario Damen, universitair hoofddocent middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam.

Het geloof verdedigen

Om als ridder eervol te zijn, moest je allereerst je leenheer dienen. Dit was in de meeste gevallen de vorst. Je kon bijvoorbeeld optreden als raadsheer of deelnemen aan veldtochten en toernooien. ‘Daar werd geen onderscheid tussen gemaakt,’ vertelt Damen. ‘Met een toernooi kon je net zo goed eer verwerven als met een veldtocht.’

Leestip: Wat betekende het om ridder te zijn in de Middeleeuwen?

Het tweede punt op de agenda was het beschermen van het christelijk geloof. Dat kon je doen door simpelweg de kerkdienst bij te wonen of schenkingen te doen, zoals een mooi glasraam voor in de kapel. ‘Dan bracht je daar natuurlijk wel je wapenschild in aan, zodat iedereen kon zien dat jij het had geschonken.’

Wie het grootser wilde aanpakken stichtte een kapel of ging op pelgrimstocht. De ultieme tocht was naar de Heilig Grafkerk in Jeruzalem, waar Jezus zou zijn opgestaan. Wie daar tot ridder werd geslagen, had het helemaal gemaakt. Het was de ultieme locatie om te laten zien dat je een verdediger van het katholieke geloof was.

Op kruistocht

En natuurlijk waren er de kruistochten: militaire expedities met als doel het christendom te verspreiden en het Heilige Land te ‘bevrijden’ van de islamitische heersers. De eerste vond plaats in 1096, en bestond voornamelijk uit ridders uit Frankrijk, het Duitse Rijk en de Nederlanden.

Toen in 1453 het christelijke Constantinopel in handen van de Ottomanen viel, wilde de Bourgondische hertog Filips de Goede, destijds heer van de Nederlanden, ook op kruistocht. Een jaar later organiseerde hij het Banket van de Fazant in Lille, een extravagant feest.

‘Heel veel ridders legden tijdens dat banket een eed af om op kruistocht te gaan,’ vertelt Damen. En ja, die eed legden ze inderdaad af op een levende, goudkleurige fazant. ‘Natuurlijk ging niet iedereen,’ aldus Damen, ‘maar het was wel het ideaal.’

Pelgrimstocht als middeleeuwse straf

Hoewel ridders hoog in aanzien stonden, waren ze niet onschendbaar. Wie een misdaad pleegde, werd gestraft. ‘Het was zeker niet zo dat ridders konden doen en laten wat ze wilden,’ aldus Damen.

Zo vertelt hij over de ridder en Mechelse stadsbestuurder Jan Schoonjans. Hij stak in 1400 een andere stadsbestuurder dood met een mes. Zijn straf? Een pelgrimstocht. ‘Dat was een heel gebruikelijke straf in de Middeleeuwen.’

Leestip: Werd er echt zo vaak gemarteld in de Middeleeuwen?

Dat kon naar een bedevaartoord dichtbij zijn, maar ook ver weg. Schoonjans werd veroordeeld tot het afleggen van een bedevaart naar Santiago de Compostela in het Noordwesten van het Iberisch Schiereiland. Hij ging niet alleen, maar met zijn vijf Mechelse medeplegers. Dat waren degenen die niet waren gevlucht. ‘Uit bronnen weten we dat er twaalf jaar tussen de moord en zijn pelgrimstocht zat, maar uiteindelijk is hij er wel geweest.’

Eenmaal daar kreeg Schoonjans een briefje, het bewijs dat hij de biecht had afgelegd, de relieken van de apostel Jacobus had gezien en de pelgrimage had volbracht. ‘Dit moest hij bij terugkomst in Mechelen laten zien, en dan kon hij weer worden opgenomen in de samenleving.’

Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!