In het Japanse Dewa Sanzangebergte vind je een van de intrigerendste én huiveringwekkende sporen van religieuze toewijding: de versteende lichamen van monniken die zichzelf mummificeerden terwijl ze nog leefden. Deze praktijk, bekend onder de term sokushinbutsu – ‘Boeddha in het lichaam’ – was zowel een spirituele zoektocht naar verlichting als een uiterste daad van zelfontzegging.
De monniken van de esoterische boeddhistische school Shingon-shū, gecombineerd met de religieuze bergtraditie van Shugendō, zagen hun lichaam niet alleen als omhulsel maar ook als directe doorgang naar verlichting. Volgens hen kon niet alleen de geest, maar ook het lichaam transformeren tot een levende Boeddha. De route daarnaartoe was echter niet voor iedereen weggelegd.
Proces van jarenlange ontzegging
Om deze ultieme status te bereiken, volgden de monniken een pad van jarenlange zelfontzegging – in totaal tot wel drieduizend dagen. De kunst was om de stofwisseling extreem te vertragen. Dat startte met een dieet zonder graan.
Leestip: ‘Karma’ gaat over bevrijding uit de oneindige kringloop van leven
Ze voedden zich met noten, schors, wortels en dennennaalden om vet- en vochtreserves te elimineren. Daarop volgde een periode waarin zelfs water vrijwel geheel werd uitgebannen, zodat het lichaam zich uitdroogde en ontbindingsprocessen er geen vat meer op kregen.
Levend in een houten kist
Uiteindelijk legden ze zich in een houten kist, begraven of ondergedompeld in een afgesloten stenen ruimte, met enkel een bamboebuis voor zuurstof. Een belletje gaf aan dat ze nog leefden. Zodra het zwijgen viel, werd de kist verzegeld. Men wachtte vervolgens enkele jaren om deze te openen.
Wil je niets missen van onze verhalen? Volg National Geographic op Google Discover en zie onze verhalen vaker terug in je Google-feed!
Wie dit proces succesvol had doorstaan, werd na het openen van de tombe vereerd als een levende Boeddha: een monnik waarvan het lichaam opmerkelijk intact was gebleven en die voortaan gold als een heilige bemiddelaar tussen de menselijke en spirituele wereld.
Ultieme daad van toewijding
Wat klinkt als een afgrijselijke dood, werd door de beoefenaars zelf niet zo gezien. Zij beschouwden het als een ultieme daad van toegewijde meditatie: een overgang naar een andere staat van zijn, voorbij leven en dood: dochū nyūjō, ‘opgaan in de aarde’.
Leestip: Het ondergrondse rijk van keizer Qin Shi Huangdi: een graf dat niemand durft te openen
Er kleefden echter wel grote risico’s aan de uitvoering: van de (vermoedelijk) honderden monniken die het probeerden, slaagden slechts iets meer dan twintig er in zich zodanig te conserveren dat hun lichamen intact bleven.
Laatste zelfmummificatie in 1903
De traditie ontstond vermoedelijk aan het einde van de Middeleeuwen; de oudst bekende sokushinbutsu dateert uit de twaalfde eeuw. In 1879 verbood de Japanse keizer Meiji deze praktijk. De laatst bekende succesvolle zelfmummificatie volgde (toch nog) begin twintigste eeuw, in 1903.
De gemummificeerde lichamen van de monniken zijn nu nog te vinden in tempels in en rond de stad Yamagata en het Dewa Sanzangebergte. Zij zijn gehuld in saffraankleurige gewaden en geplaatst op houten stoelen of in glazen kisten.
De dood minder definitief?
Waar de meeste van de ons bekende mummies pas na hun overlijden werden geconserveerd, werkten deze Japanse monniken precies andersom. Zij probeerden het verval vóór te zijn door hun lichaam tijdens het leven al te ontdoen van alles wat zou kunnen rotten. Zo maakten ze de dood als het ware minder definitief.
Sokushinbutsu past in een lange rij van rituelen die inspelen op de menselijke zoektocht naar betekenis, verlossing en een plek in het hiernamaals – maar dan wel een van de huiveringwekkendste.
Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!









