Kijk tijdens History Month naar een nieuwe aflevering van Lost Cities with Albert Lin: Fortress of The Knights Templar op zondag 2 november om 21:00 op National Geographic.
Natgeo.nl/historymonth
Dit artikel verscheen in de National Geographic Historia editie 4, 2017.
De Eerste Kruistocht (1096-’99) bracht het grootste deel van het huidige Israël, Libanon en Syrië onder de heerschappij van een verbond van christelijke kruisvaardersstaten. Maar het Heilige Land bleek nog niet veilig. Pelgrims werden regelmatig door moslims aangevallen. In 1120 zwoor een groep ridders om de pelgrims gewapenderhand te beschermen. Ze vestigden zich op de veronderstelde locatie van de legendarische Tempel van Salomo en vernoemden hun militaire orde daarnaar.
De volledige naam van de nieuwe orde was ‘Orde van de Arme Ridders van Christus en de Tempel van Salomo’ (kortweg Orde van de Tempeliers, of Tempelorde). De naam vond zijn oorsprong in hun bescheiden herkomst: de ridders waren afhankelijk van giften om te overleven. Na 1125 kwam verandering in hun lot, toen graaf Hugo van Champagne zich bij de orde aansloot. Hij was een vooraanstaand Frans edelman en grootgrondbezitter die zorgde voor de benodigde contacten en financiële middelen.
In 1129 werd de orde formeel opgericht in Troyes. Direct daarop volgde de eerste militaire actie: de aanval op Damascus. Het werd een grote mislukking. Ondanks de ongelukkige vuurdoop groeide de Orde van de Tempeliers snel in populariteit en werd het de belangrijkste militaire orde van het christendom.
Zij diende direct onder het gezag van de kerk, zoals tot uiting kwam in een uitspraak van paus Innocentius II in 1139: ‘Wij belasten u en uw sergeanten om zonder onderscheid de vijanden van het kruis te bevechten. Als beloning staan wij toe dat u alle buit van de Saracenen behoudt, zonder dat iemand anders het recht heeft om een aandeel op te eisen. Uw huis, met al uw bezittingen die u heeft verkregen door de vrijgevigheid van de vorsten of op enige andere wijze, valt blijvend onder de voogdij en bescherming van de Heilige Stoel.’
Medio 12de eeuw waren de tempelridders bekwame strijders die vochten in de Tweede Kruistocht (1147-’49). Uiteindelijk vertrouwde koning Lodewijk VII van Frankrijk het opleiden van zijn kruisvaardersmacht de facto toe aan de tempeliers. Zij waren een belangrijke militaire groepering in het Heilige Land geworden, die in staat was machtige vestingen te bouwen dankzij donaties van Europese machthebbers.
Op dat moment woonden zo’n driehonderd tempelridders in hun hoofdkwartier in Jeruzalem, samen met ongeveer duizend sergeanten, de tweede rang van de orde, en enkele duizenden schildknapen, bedienden en hulptroepen.
Onder leiding van hun grootmeester waren ze de grootste en best georganiseerde strijdkracht in het Koninkrijk Jeruzalem. Dat geloofden ze tenminste in al hun hoogmoed. In 1153, bij het Slag bij Asjkelon, stormden veertig trotse tempelridders door een bres in de stadsmuur. Vastbesloten dat de glorie van de overwinning alleen de tempelridders diende toe te komen, sloten ze andere kruisvaarders uit bij deze aanval. Ze werden alle veertig gedood.
Saladin vergroot de inzet
De trots van de tempeliers leidde tot het verlies van veel levens. De erecode die het hun verbood zich terug te trekken, tenzij dit gebeurde op rechtstreeks bevel van de Grootmeester, werd in de Slag bij Banias (1158) driehonderd ridders noodlottig en nog eens zestig in een schermutseling bij Harim (1165). Toch bleef hun militaire reputatie gehandhaafd door grote overwinningen zoals die bij La Bocquée in 1163 tegen het leger van Nur ad-Din, de machtige heer van de stad Aleppo. Maar de opmars van de tempeliers kreeg een zware klap te verduren toen de moslims in het gebied een nieuwe commandant kregen: Saladin. Zijn enige doel was de christenen de zee in te drijven, en hij zette de aanval in op Palestina.
De lepreuze koning van Jeruzalem, Boudewijn IV, vroeg de tempeliers om hulp. Zij bonden de strijd aan met Saladin in Montgisard en wisten hem te verslaan. Dit was een forse smet op Saladins blazoen. In 1179 echter versloeg hij de christenen in de Slag bij Jakobs Voorde en nam vervolgens het tempelkasteel van Beaufort in, waarbij hij tachtig ridders gevangennam. Omdat de tempelridders geen losgeld mochten betalen voor hun wapenbroeders die in de strijd gevangen waren genomen, had Saladin hen allen gedood, behalve de Grootmeester, die tot zijn dood in de gevangenis zou zitten. De tempeliers beseften dat ze Saladin niet alleen konden stoppen en ze riepen op tot een nieuwe kruistocht.
Begin 1187 werden de tempelridders geleid door Geraard van Ruddervoorde, een geboren Vlaming en een oorlogszuchtige en gewetenloze man. Van Ruddervoorde gaf bevel tot een aanval op de moslims in de buurt van Nazareth, waarbij hij het met bijna tweehonderd ridders opnam tegen ongeveer zevenduizend moslims. De onverantwoorde aanval ontbeerde bovendien elke strategie en stond in feite gelijk aan zelfmoord. Alleen Van Ruddervoorde en twee van zijn bewakers slaagden erin aan de dood te ontsnappen.
De nederlaag dreef Van Ruddervoorde tot waanzin. Saladin trok verder door de christelijke landen en stak de Jordaan over, waar hij wachtte op het christelijke leger. De tactische omstandigheden waren in het voordeel van de moslims, maar de Grootmeester wilde de strijd aangaan, gebrand als hij was op wraak voor de vernedering bij Nazareth.
En zo marcheerden de christenen onder de gloeiende zon door het dorre landschap en liepen ze in een zorgvuldig voorbereide val op een plek met twee kenmerkende heuvels: de Horens van Hattin. Hier gaf Guido van Lusignan, de koning van Jeruzalem, het sein tot de aanval. De tempeliers deden verschillende cavalerie-uitvallen, maar konden Saladins soldaten niet verslaan. Toen de avond viel, werd de strijd stilgelegd.
De volgende ochtend, 4 juli, daalden de uitgeputte en dorstige christenen van de heuvel af op zoek naar water. Daar werden ze omsingeld. De moslims sloten gestaag linies en van de 250 tempelridders werden er 230 in de strijd gedood. Saladin nam koning Guido van Jeruzalem gevangen, en met hem ook het hoogst gewaardeerde religieuze relikwie van het koninkrijk: de Relieken van het Ware Kruis.
De lange weg terug
Het Heilige Land was verloren, Jeruzalem had geen koning meer en de militaire ordes zaten zonder aanvoerders. In de zomer van 1187 leek het erop dat de aanwezigheid van de kruisvaarders in het Midden-Oosten voorbij was. Op vrijdag 2 oktober 1187 kwam Saladin als overwinnaar aan in Jeruzalem. Allereerst beval hij de gebouwen te vernietigen die door de tempelridders in het gebied rond de Al-Aqsamoskee waren gebouwd en om het grote kruis te ontmantelen dat zij op het heilige islamitische heiligdom van de Koepel van de Rots hadden opgericht. De kroniekdichter Imad ad-Din schrijft: ‘De tempelridders hadden een muur gebouwd voor de mihrab, de nis in de moskee waarheen de moslims hun gebeden richtten, en hadden deze bezoedeld.
Ten oosten van de kibla, de muur die de richting van Mekka aangeeft, hadden ze een groot huis en een andere kerk gebouwd. Saladin liet dit alles verwijderen en bracht de mihrab weer in oorspronkelijke staat. Met het verlies van Jeruzalem en de meeste steden in Palestina en Libanon verloren de tempeliers ook de belangrijkste reden om hier te zijn: het was inmiddels duidelijk dat de tempelridders het Heilige Land niet in christelijke handen konden houden.
Maar het geld uit Europa bleef binnenstromen, en dit zorgde ervoor dat de tempelridders zich konden hergroeperen. Tot hun grote vreugde kregen ze bovendien versterking met de Derde Kruistocht in 1191 onder leiding van de Engelse koning Richard Leeuwenhart. De tempelridders en de Engelse monarch kregen een goede relatie: Richard verkocht hun zelfs het eiland Cyprus. Maar de tempelridders wisten niet hoe ze het eiland moesten besturen, en om deze reden gaven ze het snel terug. Ze behielden liever hun hoofdkwartier in de onlangs veroverde haven van Akko.
Aan het begin van de 13de eeuw waren de tempelridders nog steeds aan het herstellen van het verlies van Jeruzalem en andere bezittingen, maar door de economische welvaart in Europa konden zij hun overgebleven kastelen versterken en nieuwe jonge ridders opleiden. Ze profiteerden ook van een reeks bekwame Grootmeesters die hun verloren prestige konden herstellen. De aristocratie zag de tempeliers opnieuw als het belangrijkste bastion van het christendom in het Heilige Land.
In 1229 kwam een moment van christelijke euforie, toen de Duitse keizer Frederik II een succesvolle kruistocht aanvoerde en Jeruzalem in handen kreeg na een vredesovereenkomst met de sultan van Egypte. Een cruciaal onderdeel van de overeenkomst was dat de Al-Aqsamoskee islamitisch zou blijven. De tempelridders waren woedend: zij hadden gehoopt terug te keren naar hun oorspronkelijke hoofdkwartier, door hen de Tempel van Salomo genoemd. De tempeliers begonnen wanhopige acties tegen schijnbaar iedereen: moslims, de Hospitaalridders (de andere grote religieuze militaire orde van het Heilige Land) en diverse andere groepen kruisvaarders.
In 1243 werd de rust in het gebied enigszins hersteld. De tempeliers keerden terug naar Jeruzalem. Lang duurde de vreedzame periode niet. In 1244 overrompelden de Egyptische Mammelukken de stad. Een paar weken daarna overleefden slechts 36 van de 348 tempeliers de Slag bij La Forbie. Het hoofd van de Grootmeester werd op de poorten van Caïro getoond als trofee.
Hoop uit het Oosten
Opnieuw waren de tempeliers niet in staat gebleken Jeruzalem te verdedigen. De toekomst van de christelijke aanwezigheid in het Heilige Land was in gevaar. Maar juist toen het einde onafwendbaar leek, kwam er hoop uit een onverwachte hoek: het Mongoolse Rijk. De Mongolen trokken vanuit Azië op naar het westen en veroverden islamitische gebieden. In 1258 werd Bagdad ingenomen, waarmee een einde kwam aan het invloedrijke kalifaat van de Abbasiden.
De Mongoolse legers trokken verder door Syrië en vestigden zich in Palestina. In 1260 werd hen uiteindelijk door de Mammelukken een halt toegeroepen in de bloedige Slag bij Ain Jalut. In de daaropvolgende jaren zouden alle christelijke vestingen in het Heilige Land worden veroverd: In 1291 veroverden de Mammelukken Akko, het hoofdkwartier van de tempelridders. Na een zware belegering van de vesting wisten slechts een paar tempeliers te vluchten. Zij streken neer op het eiland Ruad, even uit de Syrische kust, waar ze tot 1303 standhielden.
In 1299, hadden de kruisvaarders hun laatste poging ondernomen om de heilige plaatsen te heroveren. In een verbond met de Mongolen en de Armeniërs versloegen ze de moslims in de Slag bij Wadi al-Khazandar, niet ver van Damascus. Maar deze overwinning werd snel teniet- gedaan toen de Mongolen naar huis vertrokken.
Epiloog in Parijs
De kruistochten waren voorbij en de tempeliers werden overbodig. Hun rijkdommen werden in beslag genomen door verschillende Europese vorsten die de paus hadden overtuigd om de tempelorde in 1312 te laten ontbinden. De laatste grootmeester van de tempel, Jacques de Molay, werd in 1314 in Parijs geëxecuteerd. Hiermee eindigde de geschiedenis van de tempelridders en begint hun legende. De ridders van de orde die was opgericht om pelgrims te beschermen, werden de belangrijkste behartigers van Europese belangen in het Heilige Land en de hoofdrolspelers in een periode van confrontatie tussen islam en christendom. Daarmee deden ze recht aan de uitspraak van paus Innocentius II in 1139: ‘Deze mannen, die hun handen aan God hebben gewijd in het bloed van de ongelovigen, krijgen na het zweet van het gevecht de verdiende beloning van de overwinning: het eeuwige leven!’