Dit artikel verscheen in National Geographic Historia editie 4, 2018
Twee eeuwen na zijn geboorte op 5 mei 1818, kennen we Karl Marx als de man met het strenge gezicht en de weelderige witte baard, zoals de pionier van de fotografie John Mayall hem rond 1870 heeft vastgelegd. Dat iconische beeld is zo sterk dat het moeilijk is om je voor te stellen dat Marx ooit jong is geweest. Maar voordat hij op dertigjarige leeftijd het Communistisch manifest schreef, had de jonge Marx een reeks aan politieke, intellectuele en persoonlijke ervaringen doorgemaakt die een stempel op zijn latere werk zouden drukken.
In zijn jeugd, die samenviel met de hoogtijdagen van de Romantiek, was Marx een kind van zijn tijd: een rebelse jongeling. Zijn vader was een succesvolle advocaat van joodse oorsprong, die een jaar voordat Karl ter wereld kwam was overgegaan tot het christendom. De oude Marx liet zijn zoon kennismaken met het liberale gedachtegoed van de Verlichting en met de kritiek op het Pruisische absolutisme (Marx’ geboortestreek Rijnland was toen een deel van Pruisen). Op zeventienjarige leeftijd ging Karl studeren aan de universiteit in Bonn. Hij nam daar deel aan een duel, bracht een dag in de cel door wegens openbare dronkenschap en verstoring van de openbare orde, en sloot zich aan bij een dichtersclub.
Het jaar daarna schreef hij zich in aan de Universiteit van Berlijn voor een studie rechten en filosofie. Daar leerde hij de ideeën van Hegel kennen, de invloedrijkste filosoof van zijn tijd. Marx sloot zich aan bij de JongHegelianen, een groep progressieve filosofen die de theorieën van hun leermeester Hegel op democratische en atheïstische wijze herinterpreteerden. De belangrijkste leden van die groep waren Ludwig Feuerbach – een filosoof en theoloog die stelde: ‘geen geloof hebben is mijn geloof ’ – en de jonge hoogleraar in de theologie Bruno Bauer, die de mentor werd van de jonge Marx.
Van de universiteit gestuurd
Aanvankelijk voelden de JongHegelianen zich thuis bij het liberalisme en voerden ze oppositie binnen het Pruisische staatsbestel. Maar door hun voortdurende botsingen met de autoriteiten radicaliseerden ze. Als gevolg daarvan werden de leden van de groep door de autoriteiten van de universiteit verwij derd, waardoor ze het perspectief op een academische loopbaan verloren.
1841 was voor Marx het jaar dat hij volwassen werd: ‘Er zijn momenten in het leven,’ schreef hij aan zijn vader, ‘die als mijlpalen het einde van een tijdperk aangeven, maar die tegelijk onmiskenbaar een nieuwe richting op wijzen.’ Karl wist dat zijn kans op een academische carrière verkeken was en richtte zich op een nieuwe loopbaan als freelance journalist. Hij kwam onder de hoede van de jurist Georg Jung en de radicale intellectueel Moses Hess, die een op politiek en economie gerichte krant waren begonnen, de Rheinische Zeitung. Daar begon Marx zijn eigen stem te ontwikkelen, een unieke mix van filosofie en maatschappijkritiek. Een van zijn eerste bijdragen was een pleidooi voor de persvrijheid, in zijn woorden ‘de geestelijke spiegel waarin een volk zichzelf beziet’, een van de principes waarvoor hij zich, net als voor de handelsvrijheid, in die tijd inzette.
Marx werd al snel hoofdredacteur van de krant. Door zijn komst verdrievoudigde de oplage, waardoor de argwaan van de regering werd gewekt. Marx schreef in zijn krant over lokale onderwerpen, zoals over de positie van de wijnboeren uit de Moezelstreek of de wet die verbood dat mensen hout sprokkelden in de oude gemeenschapsbossen. In feite waren deze artikelen een aanval op de Pruisische staat, en in maart 1843 werd de krant dan ook door de censuur verboden. ‘Ik kan niets meer doen in Duitsland,’ klaagde Marx.
Toch was dit een belangrijk jaar voor hem. Hij begon te schrijven aan zijn Kritiek op Hegels rechtsfilosofie. In dat werk zette hij zijn kijk op het principe van de vervreemding neer. Ook gaf hij uiting aan zijn republikeinse en democratische ideeën, waarmee hij afstand nam van Hegel.
In juni trouwde hij met Jenny von Westphalen. Zij was een dochter van Johann Ludwig von Westphalen, een aristocraat en hoge Pruisische ambtenaar, die een vriend was van Marx’ vader. Beide families hadden moeite met het huwelijk, vanwege het leeftijdsverschil (Jenny was vier jaar ouder), maar ook omdat het jonge paar een financieel onzekere toekomst tegemoet ging. Maar Jenny was een sprankelen de, intelligente vrouw die zich niet van haar stuk liet brengen. Ze steunde haar man in lief en leed tot haar dood in 1881, twee jaar voor hij stierf.
Ondertussen had een andere Jong Hegeliaan, Arnold Ruge, het besluit genomen in Parijs – buiten de greep van de Pruisische censuur een nieuwe publicatie te beginnen, de Deutsch- Französische Jahrbücher. Marx nam de uitnodiging aan hieraan mee te werken, en eind oktober vertrokken Karl en Jenny naar Parijs. Het zou een beslissende periode in Karls leven worden.
De Parijse tijd
Parijs was in die tijd het ‘grote magische broeinest van de wereldgeschiedenis’, zoals Ruge het noemde. Het was een bruisende stad, die haar gelijke in Europa niet kende. In Parijs las Marx gretig de geschriften van de Franse socialisten SaintSimon, Cabet en Fourier, en ook van de Britse economen Ricardo en Smith. Hij ging om met de dichter Heinrich Heine, met Proudhon – de schrijver van het pamflet Wat is eigendom?, met daarin het beroemde antwoord ‘Eigendom is diefstal’ – en met de anarchist Michail Bakoenin, die later een van zijn belangrijkste tegenstanders werd.
Marx maakte kennis met de arbeidersbeweging en kreeg bewondering voor het organisatievermogen van de arbeiders: voor hen ‘is broederschap onder de mensen geen holle frase, maar zuivere werkelijkheid. In hun gelaat, gehard door het werk, stralen de edelste gevoelens van de mensheid’. Maar hun theorieën noemde Marx utopisch of romantisch. Hij zag het als zijn missie om een ‘wetenschappelijke’ communistische leer te ontwikkelen.
In mei 1844 kregen Jenny en Karl hun eerste kind (ook Jenny genoemd) en leerden ze Friedrich Engels kennen, die de beste vriend en steunpilaar van het gezin zou worden. Hij was de zoon van een rijke textielfabrikant en had een boek geschreven dat door Marx grondig werd bestudeerd. Uit dat werk, De toestand van de arbeidersklasse in Engeland, haalde Marx de informatie die hij nodig had voor zijn theorie van de geschiedenis. Het was het begin van een hechte vriendschap en een intellectuele samenwerking die hun leven lang zou blijven bestaan. Het eerste product van hun samenwerking was De Heilige Familie, dat in 1845 verscheen. Het was een afrekening met de leer van Hegel en met zijn oude leermeester Bruno Bauer.
Van de Jahrbücher verscheen uiteindelijk maar één nummer, maar de twee artikelen die Marx hiervoor schreef, waren mijlpalen in de ontwikkeling van zijn visie op de wereld. In het eerste artikel, ‘Bijdrage tot de kritiek op Hegels Rechtsfilosofie – Inleiding’, beschreef hij het geloof als een uiting van hoe vervreemd de mensheid is. Godsdienst noemde hij ‘opium van het volk’.
Marx ging nog verder. Voor hem was godsdienstkritiek geen doel op zich: ‘De kritiek van de hemel wordt zodoende omgezet in de kritiek van de aarde, de kritiek van de godsdienst in de kritiek van het recht, de kritiek van de theologie in de kritiek van de politiek.’ Naar aanleiding van het tweede artikel, ‘Het joodse vraagstuk’, werd Marx soms onterecht van antisemitisme beticht. In dit artikel sprak hij voor het eerst het idee uit dat de bevrijding van de mensheid verbonden is met het einde van het kapitalisme.
Brusselse ballingschap
Na de mislukte episode met de Jahrbücherstortten Karl en Jenny zich op een nieuw blad, Vorwärts, een arbeiderskrant waarvoor ze geen toestemming hadden gevraagd aan de censor. Om die reden werd de hele redactie Frankrijk uitgezet. In februari 1845 verliet de familie Marx Parijs en vestigde zich in Brussel.
Ook in Brussel heerste er een sfeer van warmte en koortsachtige activiteit in het leven van het gezin. In deze stad voelden ze zich welkom, Brussel kende een redelijk vrije atmosfeer. Hun tweede dochter, Laura, werd hier geboren. Financieel kreeg het gezin het steeds moeilijker. Alleen dankzij de hulp van Engels en medestanders in Duitsland kon het gezinMarx het hoofd boven water houden. Karl, die amper vier uur per nacht sliep, ging gestaag door met zijn studie van economie, politiek, geschiedenis en socialistische theorieën.
Degenen die in die tijd met hem omgingen, merkten een karaktertrek op die hij zijn leven lang zou houden: zijn intellectuele arrogantie. Zo omschreef de Russische literatuurcriticus Pavel Annenkov hem als een energiek man, met krachtige opinies en een ijzeren wilskracht, met grootse maar onhandige gebaren, onbeholpen en ongemanierd, met een metalig stemgeluid, een scherpe toon en een hard oordeel over mensen en over dingen. Al met al kwam hij over als ‘een democratisch dictator’.
In Brussel werkte Marx samen met Engels aan twee belangrijke teksten, die pas postuum zouden worden uitgegeven: De Duitse ideologieen de Stellingen over Feuer- bach. Onder de eerste titel valt een serie manuscripten waarin Marx zijn materialistische visie op de geschiedenis uiteenzet. Volgens hem is elke samenleving de weerspiegeling van de economische en materiële verhoudingen: als de verhoudingen veranderen, dan verandert de samenleving, altijd onder leiding van een dominante klasse. In Marx’ tijd was die dominante klasse de bourgeoisie, maar daarna zou de beurt zijn aan een nieuwe klasse: het proletariaat, dat de bestaande orde omver zou werpen en een einde zou maken aan de klassenonderdrukking. Dat was ook de persoonlijke missie van Marx, zoals hij schreef in een beroemde passage uit de Stellingen over Feuerbach: ‘De filosofen hebben de wereld slechts verschillend geïnterpreteerd; het komt erop aan haar te veranderen.’
De aanloop naar het manifest
In juni 1845 reisde Marx naar Manchester en Londen om er contact te leggen met Duitse ballingen en Engelse militanten. Na zijn terugkeer in Brussel richtte hij het Communistisch Correspondentie Comité op, met de bedoeling een internationaal netwerk op te bouwen met vertakkingen in Frankrijk, Engeland en Duitsland. Dat was de voorloper van de Bond der Communisten, die in juni 1847 zou worden opgericht.
Op dat moment was het al tot een radicale breuk gekomen met alle andere vormen van socialisme en communisme. Marx beschouwde zijn variant als de enige juiste. Zo kreeg hij bijvoorbeeld een felle woordenwisseling met de redenaar Wilhelm Weitling, die geen waardering had voor theoretische kaders. ‘Tot op de dag van vandaag heeft domheid nog nooit iemand verder geholpen!’ voegde Marx hem toe. En al even fel reageerde Marx op Proudhons Filosofie van de armoedemet een bijtende kritiek, getiteld Armoede van de filosofie. Deze polemische stijl leverde hem volop vijanden op, maar droeg ook bij tot zijn reputatie van een scherp en principieel denker.
Daarom kregen Marx en Engels op het tweede congres van de Bond der Communisten in december 1847 de opdracht de aspiraties van de groep op papier te zetten. Ze namen de uitdaging aan, en eenmaal terug in Brussel ging Marx aan de slag. Eind januari 1848 was het Communistisch manifest klaar. In energieke en toegankelijke taal beschrijft het de marxistische leer van de geschiedenis en van de revolutie.
Enkele dagen later brak in Parijs een revolutie uit, die zich al snel over heel Europa zou verspreiden. Het manifest vond in die tijd nog nauwelijks weerklank, en ook in de daaropvolgende jaren bleef dat het geval. Maar vanaf 1880 waarde het ‘spook’ van het communisme en de oproep tot eenheid onder de ‘proletariërs aller landen’ door Europa en de rest van de wereld.
Lees ook: Raadsels rond een meesterwerk: wat weten we over de Mona Lisa?
Lees ook: Bibliotheek van Alexandrië: verdwenen kennis
Dit artikel verscheen in National Geographic Historia editie 4, 2018