In de grote musea van de wereld behoren mummies vaak tot de belangrijkste attracties. De gebalsemde lichamen van vele duizenden jaren oud worden onder exacte temperaturen in glazen kasten bewaard en geëxposeerd. Ze getuigen van de manier waarop mensen in het oude Egypte aan de oever van de Nijl leefden, en moderne wetenschappers behandelen ze dan ook met veel eerbied en zorgvuldigheid. Maar dat was niet altijd het geval.

Nog maar kort geleden hadden Egyptische mummies voor Europeanen veeleer een praktische dan archeologische waarde. De gebalsemde lichamen werden vanwege hun vermeend geneeskrachtige, bovennatuurlijke of fysieke eigenschappen als koopwaar gezien. In de vijftiende eeuw exporteerden handelaren mummies vanuit Egypte naar Europa en ontstond er een levendige mummiehandel.

Gedurende de hele negentiende eeuw probeerden de grote Europese musea imposante collecties van Egyptische oudheden op te bouwen Deze Egyptische mummie van een dame die in de Derde Tussentijd 1070664 v Chr leefde bevindt zich nu in het Museo Archaeolgico Nacional te Madrid De mummie werd gekocht door Eduardo Toda van 1884 tot 1886 de Spaanse consul in Caro
Gedurende de hele negentiende eeuw probeerden de grote Europese musea imposante collecties van Egyptische oudheden op te bouwen. Deze Egyptische mummie, van een dame die in de Derde Tussentijd (1070-664 v. Chr.) leefde, bevindt zich nu in het Museo Archaeológico Nacional te Madrid. De mummie werd gekocht door Eduardo Toda, van 1884 tot 1886 de Spaanse consul in Caïro.
Prisma, Album

Merkwaardig medicijn

Mummificatie was ooit een complex en tijdrovend proces om het lichaam te conserveren voor zijn reis naar het hiernamaals. Hoewel dat proces in de loop der millennia veranderde, bleven veel van de basisprocedures al die tijd hetzelfde. Nadat de interne organen uit het lichaam waren verwijderd, gebruikten priesters vaste natron, een in de natuur voorkomend zout, om het uit te drogen. Soms werden ook welriekende stoffen als mirre gebruikt om het lichaam te balsemen. Vervolgens werd het met oliën en harsen ingesmeerd, opgevuld met proppen linnen of zaagsel en uiteindelijk dichtgenaaid en omzwachteld met bandages.

Het heeft historici enige tijd gekost om erachter te komen waarom mummies op zeker moment als medicijn in gebruik raakten. Er zijn aanwijzingen dat de Europeanen geloofden dat de gebalsemde lichamen een bovennatuurlijke geneeskracht bezaten. Andere historici herleiden de oorsprong ervan naar de misvatting dat mummies bitumen (teer) bevatten, een substantie die in de oudheid met geneeskracht werd geassocieerd.

MUMMIEPOEDER  In het boek A Physical Dictionary uit 1657 wordt mumiya omschreven als gelijkend op pek sommigen bevestigen dat het uit oude Tomben wordt verkregen te weten uit de balseming van lijken Deutsches ApothekenMuseum Heidelberger Schloss
MUMMIE-POEDER | In het boek A Physical Dictionary uit 1657 wordt ‘mumiya’ omschreven als “gelijkend op pek: sommigen bevestigen dat het uit oude Tomben wordt verkregen, te weten uit de balseming van lijken.” Deutsches Apotheken-Museum, Heidelberger Schloss
Akg, Album

Bitumen is een zwarte, plakkerige en stroperige vorm van petroleum die in gebieden rond de Rode Zee wordt gevonden. Plinius de Oudere en Pedanius Dioscorides, auteurs uit de eerste eeuw na Chr., en ook de arts Galenus, die in de tweede eeuw na Chr. actief was, schreven over de geneeskrachtige eigenschappen van bitumen. Dioscorides vermeldde een bepaald type bitumen als “vloeistof uit Apollonia” (het huidige Albanië) die in het Perzisch ‘mumiya’ werd genoemd. Volgens Plinius konden met het goedje wonden en een hele reeks aandoeningen worden genezen.

In de Middeleeuwen legden Europese geleerden het verband tussen bitumen en de zwarte substantie die in de tomben van het oude Egypte werd aangetroffen. De elfde-eeuwse arts Constantinus Africanus omschreef ‘mumiya’ als “een specerij die in de graven der doden wordt gevonden (...). De beste vorm is zwart, onwelriekend, glanzend en zwaar.”

Zwarte markt

Als gevolg van de levendige vraag naar medicinale ‘mumiya’ begonnen de Europeanen in de vijftiende eeuw mummies als medicijn te zien. Natuurlijk voorkomende bitumen is vrij zeldzaam, dus begonnen ondernemende kooplieden in de tombes van het oude Egypte te speuren naar een alternatieve bron: mummies. Wanneer de gebalsemde lichamen tot poeder werden vermalen, dan had dat poeder dankzij de harsen, oliën en aromatische stoffen die erin waren opgenomen niet alleen dezelfde consistentie en kleur als echte Perzische mumiya maar rook het ook lekkerder dan bitumen.

Het was voor de handelaren niet altijd eenvoudig om aan mummies te komen, dus gingen minder scrupuleuze Oosterse kooplieden ertoe over om hun eigen mummies te fabriceren. Apothekers merkten het verschil. Nadat hij naar Alexandrië was gereisd om mumiya te kopen, klaagde Guy de la Fontaine in 1564 dat de mummies in veel gevallen bestonden uit recente lijken die waren behandeld om voor echt door te gaan. Voortaan moest er verschil worden gemaakt tussen ‘primaire’ of ‘echte’ mumiya en ‘secundaire’ of ‘valse’ mumiya.

Het proces om een recent overleden persoon om te toveren in een overtuigend facsimile van een oud-Egyptische mummie was een duistere onderneming. Luis de Urreta, een Spaanse dominicaner monnik, beschrijft in zijn boek Historia de los reynos de la Etiopía (‘Geschiedenis der Koninkrijken van Ethiopië’) uit 1610 gedetailleerd welke moorddadige en grimmige methoden werden toegepast. De procedure bestond eruit om een gevangene herhaaldelijk uit te hongeren en aan speciale ‘medicaties’ te onderwerpen en hem daarna in zijn slaap te onthoofden. Vervolgens liet men het bloed uit het lichaam lopen, vulde het op met specerijen die in hooi waren gewikkeld en begroef het geheel gedurende vijftien dagen. Nadat het lijk weer was opgegraven, werd het 24 uur in de zon gedroogd. Na dit gruwelijke proces was het vlees donker geworden en had het de juiste structuur aangenomen. De monnik beschrijft de methode niet alleen als schoner en verfijnder dan de balseming door de oude Egyptenaren maar ook als veel efficiënter.

Niet iedereen was overtuigd van de geneeskrachtige eigenschappen van mumiya, of het nu om de ‘echte’ of ‘valse’ variant ging. Al in 1582 schreef de Fransman Ambroise Paré in zijn Discours de la mumie: “De uitwerking van dit kwaadaardige medicijn is niet louter dat het in het geheel niets doet om de klachten der patiënten te verlichten, zoals ikzelf talloze malen heb kunnen zien bij diegenen die gedwongen waren het medicijn tot zich te nemen, maar dat het bij hen tevens vreselijke maagkrampen, een onwelriekende stank in de mond en uitgebreid braken veroorzaakt, wat tot aandoeningen in het bloed leidt en het bloed zelfs doet uittreden uit de vaten waarin het zich bevindt.”

Mummiebruin

De Europeanen gebruikten vermalen mummies niet alleen als medicijn, maar ook als pigment. Vanaf het einde van de zestiende eeuw (of misschien eerder al) werd het pigment ‘mummiebruin’ vervaardigd van gemummificeerde menselijke resten en dook het in het palet van Europese kunstenaars op. Om de verf te verkrijgen, werden de vermalen beenderen vermengd met pek en mirre. Destijds waren het vaak apothekers die het pigment mixten, aangezien ze ook verantwoordelijk waren voor het vervaardigen van mumiya uit gemalen mummies. De overgang van het medicijnkastje naar het schilderspalet was slechts een kleine stap.

Een Egyptische weduwe rouwt om haar gemummificeerde echtgenoot in dit schilderij uit 1872 van Lawrence AlmaTadema Hoewel hij van het bestaan van het pigment mummiebruin af wist is niet bekend of de kunstenaar het in dit schilderij heeft gebruikt
Een Egyptische weduwe rouwt om haar gemummificeerde echtgenoot in dit schilderij uit 1872 van Lawrence Alma-Tadema. Hoewel hij van het bestaan van het pigment ‘mummiebruin’ af wist, is niet bekend of de kunstenaar het in dit schilderij heeft gebruikt.
Bridgeman

Uit historische bronnen blijkt dat mummiebruin al in de vroege Renaissance werd gebruikt. Schilders prezen het pigment om zijn diepte en vele toepassingsmogelijkheden. Vaak werd het bruin gebruikt voor arceringen, chiaroscuro en, heel gepast, vleeskleuren.

Hoe vaak mummiebruin en in welke afzonderlijke schilderijen is gebruikt, is voor kunsthistorici moeilijk vast te stellen, maar de kleur bleef in gebruik tot de opkomst van de romantische schilderkunst van de late negentiende eeuw. Veel kunstenaars hadden de kleur in voorraad, onder wie de Prerafaëlitische schilders Edward Burne-Jones en Lawrence Alma-Tadema. Bekend is dat Eugène Delacroix, een van de grote vertegenwoordigers van de Franse Romantiek in de negentiende eeuw, in zijn werken veel donkere en sombere kleurvelden toepaste waarin hij volgens experts waarschijnlijk ook mummiebruin heeft gebruikt.

Bijgeloof

De vraag naar mumiya ging gepaard met de niet minder invloedrijke krachten van angst en bijgeloof. Hoewel Griekse en Romeinse reizigers af en toe met een dierenmummie van hun reizen naar Egypte terugkeerden, lijkt er vóór de vijftiende eeuw weinig interesse te zijn geweest voor de import van mummies als souvenirs of verzamelobjecten.

Mummies werden gezien als voorwerpen met een grote spirituele kracht, een sluimerend bijgeloof dat tot ver in de twintigste eeuw overleefde. De ontdekking van de tombe van Toetanchamon in 1922 door Howard Carter diende als inspiratie voor talloze verhalen over de ‘vloek van de mummie’ waarmee tombes zouden worden beschermd. Zo’n vloek zou ook verantwoordelijk zijn geweest voor de dood van meerdere leden van Carters entourage.

Deze angst was diepgeworteld in de Europese verbeelding en werd geïnspireerd door vermeende schuldgevoelens onder grafrovers. Kronieken uit de Renaissance vertellen het verhaal van Octavius Fagnola, een zestiende-eeuwse christen die zich bekeerde tot de islam. Hij was grafrover in Egypte geweest, waar hij de tombes rond Gizeh had geplunderd. Tijdens dat werk stuitte hij op een lichaam zonder interne organen dat was omzwachteld met ossenhuid. Tussen de bandages vond hij een scarabee, een soort amulet dat het hart zou beschermen.

Fagnola wist de mummie zonder medeweten van de autoriteiten op een schip te laden en ging op weg naar Italië, maar halverwege de reis stak er een zware storm op en leek het schip verloren te gaan. “De lijken der Egyptenaren roepen altijd stormen op,” schreef Fagnola en zette zijn mummie die nacht vrijwillig overboord.

MUMMIEMARKT  De mummierage leidde tot een macabere handel in souvenirs Op deze foto uit circa 1877 zit een Egyptische handelaar in mummies naast zijn koopwaar
MUMMIEMARKT | De mummierage leidde tot een macabere handel in souvenirs. Op deze foto uit circa 1877 zit een Egyptische handelaar in mummies naast zijn koopwaar.
Jean-gilles Berizzi, RMN Grand Palais

Dit soort verhalen waren gemeengoed in het Europa van de zestiende eeuw, toen het christelijke Avondland en het Ottomaanse Rijk vochten om de controle over de Middellandse Zee. In de Zeeslag bij Lepanto werd de Ottomaanse vloot in 1571 verslagen door een coalitie van landen die zich hadden verenigd in een Heilige Liga. Na deze beslissende zege deden berichten over de strijd de ronde in de havens van de Middellandse Zee, aangedikt met alle mogelijke geruchten. Volgens een van die geruchten waren de Turken gedoemd omdat ze tijdens de slag een mummie aan boord van een van hun schepen hadden. De nederlaag die volgde, versterkte het idee dat mummies de kracht hadden om onvoorzichtige lieden te straffen met rampspoed op zee.

De angst voor mummies had geen invloed op de grote vraag naar medicinale mumiya in Europa. In de zestiende eeuw vaardigden de Ottomaanse autoriteiten die Egypte bestuurden wetten uit om de handel in mummies te reguleren. Maar die maatregelen leidden alleen maar tot de opkomst van een levendige zwarte markt.

Partijtjes en prestaties

In de achttiende eeuw was het gebruik van mummies voor medicinale doeleinden inmiddels in onbruik geraakt. De houding van de Europeanen jegens mummies veranderde en academici begonnen meer interesse te krijgen in wat er onder de vele lagen van zwachtels lag verscholen. Het afwikkelen van een mummie werd een spannende gebeurtenis waaromheen speciale privéfeestjes en later zelfs publieke voorstellingen werden georganiseerd. De eerste vermelding van het plechtig afwikkelen van een mummie stamt uit 1698. Benoît de Maillet, de Franse consul in Caïro, was de eerste Europeaan die zich echt verdiepte in wat er tussen en onder de zwachtels lag verscholen en uitgebreide aantekeningen maakte. Begin achttiende eeuw wikkelde Christian Hertzog, hofapotheker van de hertog van Saksen-Coburg, een mummie af ten overstaan van een gefascineerd publiek. Hij publiceerde zijn bevindingen in zijn boek Mumiographia, een gedetailleerde beschrijving van de voorwerpen die hij onder de zwachtels aantrof.

Uitnodiging van Lord Londesborough voor de plechtige afwikkeling van een mummie op 10 juni 1850 in zijn stadspaleis in Londen Het evenement stond onder leiding van Samuel Birch curator Oosterse Oudheden van het British Museum Birch had geen medische opleiding en vermeldde weinig details over de fysieke staat van de mummie De aanwezigen zagen verrukt hoe een exemplaar van het Egyptische Dodenboek meerdere amuletten en enkele prachtige zilveren handschoenen tussen de zwachtels tevoorschijn kwamen
Uitnodiging van Lord Londesborough voor de plechtige afwikkeling van een mummie, op 10 juni 1850 in zijn stadspaleis in Londen. Het evenement stond onder leiding van Samuel Birch, curator Oosterse Oudheden van het British Museum. Birch had geen medische opleiding en vermeldde weinig details over de fysieke staat van de mummie. De aanwezigen zagen verrukt hoe een exemplaar van het Egyptische Dodenboek, meerdere amuletten en enkele prachtige zilveren handschoenen tussen de zwachtels tevoorschijn kwamen.
Akg, Album

De openbare bestudering van mummies bereikte een nieuw hoogtepunt aan het begin van de negentiende eeuw, toen het oude Egypte als gevolg van de Napoleontische oorlogen en het Britse kolonialisme opnieuw in de belangstelling kwam te staan. Gedurende de hele negentiende eeuw bleef het afwikkelen van mummies in Groot-Brittannië een populaire vorm van vermaak. De pionier op dit gebied was Thomas Pettigrew, een negentiende-eeuwse Engelse chirurgijn die in zijn latere leven de bijnaam ‘Mummy Pettigrew’ zou krijgen. Hij begon zijn carrière in de egyptologie als assistent van Giovanni Battista Belzoni, de vermaarde Italiaanse avonturier die in 1817 de tombe van farao Seti I ontdekte. De vondst was onder meer opmerkelijk omdat het graf geen mummie bevatte.

Door zijn werk met mummies merkte Thomas Pettigrew in een portret uit 1893 op dat mummificatietechnieken in de loop van de tijd veranderden wat van vitaal belang werd bij het dateren van oude artefacten
Door zijn werk met mummies merkte Thomas Pettigrew (in een portret uit 1893) op dat mummificatietechnieken in de loop van de tijd veranderden, wat van vitaal belang werd bij het dateren van oude artefacten.
Scala, Florence

Als onderdeel van een tentoonstelling van reliëfs uit de tombe van Seti I organiseerde Belzoni in 1821 samen met Pettigrew een plechtige afwikkeling van een mummie ten overstaan van een groep artsen. Pettigrew raakte gefascineerd door mummies en zou de rest van zijn leven egyptologisch onderzoek blijven doen. In 1834 publiceerde hij een verhandeling over mummies, met beschrijvingen van de voorwerpen die op en in de gebalsemde lichamen waren aangetroffen.

Pettigrew’s openbare lijkschouwingen van mummies waren in de jaren dertig van de negentiende eeuw razend populair. Het publiek keek met een mengeling van fascinatie en afschuw toe hoe hij langzaam het ingevallen en uitgedroogde maar nog herkenbaar menselijke gelaat van zijn beschermende zwachtels ontdeed en een gezicht onthulde dat duizenden jaren verborgen was gebleven.

Nadat hij op een van de mummies een grote bottumor had opgemerkt, begon Pettigrew mummies meer te zien als de resten van reële personen en besefte hij dat hij met zijn onderzoekingen de details van een individueel leven kon reconstrueren. Dankzij Pettigrew’s inzichten werd het onderzoek naar mummies steeds minder een publiek spektakel (hoewel dat aspect niet verdween) en steeds meer een vorm van wetenschappelijke analyse. Door de publicatie van zijn standaardwerk A History of Egyptian Mummies wordt hij gezien als een van de grondleggers van de egyptologie.

Eind negentiende, begin twintigste eeuw leidde een reeks belangrijke archeologische ontdekkingen tot nieuwe inzichten in het oude Egypte en ontwikkelde de egyptologie zich tot een formeel-academische discipline. In 1881 werd in de necropolis van Deir el-Bahri nabij Luxor een grote hoeveelheid koningsmummies uit het Nieuwe Rijk ontdekt, waaronder ook de ontbrekende mummie van Seti I. In 1898 volgde de ontdekking van de tombe van Amenhotep II in de Vallei der Koningen. Veel van deze mummies waren ontdaan van hun zwachtels, maar hun fysieke voorkomen en alle voorwerpen die ze bevatten, werden nauwgezet volgens de academische methoden van die tijd gedocumenteerd.

ZORGVULDIGE OMGANG  Op deze foto uit de negentiende eeuw zijn twee onbekende mannen bezig met de voorzichtige autopsie van een mummie wat laat zien hoe de academische houding jegens Egyptische oudheden veranderde Het afwikkelen van een mummie werd steeds minder gezien als vermaak en steeds meer als serieus wetenschappelijk onderzoek
ZORGVULDIGE OMGANG | Op deze foto uit de negentiende eeuw zijn twee onbekende mannen bezig met de voorzichtige ‘autopsie’ van een mummie, wat laat zien hoe de academische houding jegens Egyptische oudheden veranderde. Het afwikkelen van een mummie werd steeds minder gezien als vermaak en steeds meer als serieus wetenschappelijk onderzoek.
Beaux-arts, Paris, RMN Grand Palais

Begin twintigste eeuw raakten nieuwe methoden om mummies te bestuderen in gebruik. Grafton Elliot Smith, anatoom aan de Cairo School of Medicine, fotografeerde de koningsmummies. Zijn boek Catalogue of the Royal Mummies in the Museum of Cairo (1912) is nog altijd een standaardwerk. Smith was de eerste die mummies met behulp van röntgenopnamen onderzocht.

Kleurrijke armbanden afkomstig van een gemummificeerde arm gevonden in het graf van farao Djer uit de 1e dynastie van Egypte Het ledemaat werd weggegooid kort nadat het was gefotografeerd Egyptisch museum Caro
Kleurrijke armbanden afkomstig van een gemummificeerde arm, gevonden in het graf van farao Djer uit de 1e dynastie van Egypte. Het ledemaat werd weggegooid kort nadat het was gefotografeerd. Egyptisch museum, Caïro.
Araldo de Luca

Mummies werden steeds meer beschouwd als kostbare schatten die veel over het verleden konden vertellen en ook als de stoffelijke resten van mensen waarmee eerbiedig omgesprongen moest worden. Maar sommige oude gewoonten waren hardnekkig. In 1900 werd de tombe van Djer opgegraven, een farao die rond 3055 v. Chr. stierf. Djer is vermoedelijk de derde koning van de 1e Dynastie en een van de eerste farao’s die over een verenigd Egypte heerste. Maar toen in zijn tombe een gemummificeerde arm met armbanden werd ontdekt, werden de sieraden zorgvuldig verwijderd en bewaard. De arm werd gefotografeerd en daarna weggegooid – een daad die moderne geleerden met afschuw zou vervullen.

José Miguel Parra heeft meerdere boeken over de piramiden en het dagelijks leven in het oude Egypte geschreven en heeft deelgenomen aan recente opgravingen in Luxor.

Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com