Dit artikel verscheen in de februari 2020 editie van National Geographic Magazine.
Historicus en antropoloog Nonja Peters is expert transnationale migratie met speciale aandacht voor de Nederlandse geschiedenis in Zuidoost-Azië. Ze is verbonden aan het Instituut Migratie en Etnische Studies (IMES) van de Universiteit van Amsterdam (UvA) en de Curtin University in Perth, Australië.
Wie was Cornelis Chastelein?
Chastelein kwam in 1675 aan in Batavia [Jakarta] en bekleedde de positie van accountant bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). Hij verbleef in het fort, met daarin de woningen van het hoogste VOC-echelon. Hij kocht stukken land buiten de stad, waarop hij zich volledig concentreerde nadat hij ontslag had genomen bij de VOC in 1691. Hij had vier landerijen: Depok, Serinsing, Weltevree en Noordwijk.
Op 48-jarige leeftijd keerde Chastelein terug bij de VOC en werd hij Extraordinair Raad van Indië. In 1714 kreeg hij een ceremoniële begrafenis. Chastelein trouwde met Catharina van Quaelberg, dochter van een hooggeplaatste VOC-ambtenaar. Samen kregen ze twee kinderen, Anthony en Judith, maar zijn vrouw sterft als de kinderen nog klein zijn. Verder had hij nog twee dochters van inheemse vrouwen: Maria en Catherina. Maria kreeg hij met Leonora, die toen mogelijk zijn njaj (concubine) was. Chastelein kiest ervoor Maria officieel te erkennen. De andere dochter kreeg hij van een Balinese vrouw.
Hoe werd er in die tijd aangekeken tegen concubines en slavernij?
Toen de Nederlanders eind zestiende eeuw de wereld overzee begonnen te verkennen, werden ze geconfronteerd met slavenhandel. Ze hebben deze handel daar niet uitgevonden, al ontdekten ze er snel de lucratieve kanten van. Aanvankelijk verbood de gereformeerde kerk de handel in slaven, maar later werd deze juist met de Bijbel gerechtvaardigd. Sommige zendelingen hadden zelf slaven en concubines. Chastelein had ook slaven. Op Depok wel 150, a omstig uit onder meer Bali, Makassar, Bengalen en Coromandel.
Na zijn dood in 1714 liet Chastelein Depok na aan zijn slaven.
Serinsing, Weltevree en Noordwijk gaf Chastelein na zijn dood aan zijn zoon Anthony. Maar Depok niet: dat liet hij na aan de 150 slaven. Het landgoed van 1244 hectare moest gemeenschappelijk eigendom worden. Hij schonk de gekerstende slaven eveneens de vrijheid, op enkelen na. Twee slaven liet hij Leonora drie jaar lang dienen; enkele andere slavenkoppels werden gedurende zes jaar aan Anthony toegewezen.
Maar Depok kwam pas in 1850 echt in het bezit van de voormalige slaven.
De Raad van Indië was aangewezen het testament van Chastelein uit te voeren, maar besloot een maand na zijn dood zijn wilsbeschikking niet na te volgen. Ze vonden het te ver gaan dat Chastelein Depok wilde overdragen aan zijn vrijgelaten slaven, laat staan dat ze hun zelfbestuur zouden verlenen. Depok werd overgedragen aan zoon Anthony – de slaven kregen alleen recht op vruchtgebruik.
Anthony overleed nog geen jaar later. Wie kreeg toen de zeggenschap over Depok?
Via Anna de Haan, Anthony’s weduwe, belandde het na haar dood bij haar nieuwe echtgenoot Johan Francois de Witte van Schooten. Intussen kwamen er steeds vaker zendelingen naar Depok, van wie één hulpprediker, J. Beukhof, zich er daadwerkelijk vestigde. Samen met de Depokkers zorgde hij voor wegen, irrigatie en een school met Nederlands als voertaal. De overheid legde een spoorlijn aan die Depok verbond met Batavia en Buitenzorg (nu Bogor). Later bouwden ze ook huizen, die ze verhuurden aan Nederlanders die aan het broeierige klimaat van Batavia wilden ontsnappen.
Mengden de Nederlanders zich met de Depokkers?
Ja, de culturen raakten steeds meer vervlochten. Vanaf 1870 trouwden ze steeds vaker onderling en kregen ze kinderen. De Depokkers vernederlandsten: ze spraken Nederlands, waren christelijk, kleedden zich Europees en hielden er een Nederlandse levensstijl op na. Ze hadden namen als Betje, Saartje en Loesje.Sommige families werden zelfs bij wet gelijkgesteld aan de Nederlanders. Natuurlijk was de praktijk anders, maar de Depokkers hadden wel status en leidden overwegend een welvarend bestaan. Op oude foto’s zie je zelfs dure auto’s en Harley Davidsons. Dankzij hun Nederlandse opleiding kregen ze goede banen in administratiekantoren in Batavia en Buitenzorg. Ze leefden de droom van Chastelein na: een zelfbesturende en zelfvoorzienende christelijke gemeenschap.
Leidde dit tot een kloof tussen Depokkers en islamitische Indonesiërs?
Ja, de Depokkers genoten veel meer status en aanzien dan de moslimbewoners die hun land pachtten. Ze werden altijd aangesproken met senhor, Portugees voor ‘meneer’. Daarnaast leefden ze sterk geïsoleerd. Chastelein had het trouwen met niet-christenen in zijn testament verboden. Wie dat wel deed, verloor zijn land. Het kerstenen van de Depokkers was voor Chastelein heel belangrijk. Tijdgenoten als Frederik de Haan, de landarchivaris in Batavia, dachten dat hij zijn weg naar de hemel probeerde te kopen. Anderen zagen het als een sociaal experiment. Maar het was in die tijd zeker geen unicum: talloze archieven tonen aan dat VOC-ambtenaren hun slaven wat geld of land nalieten. Bijzonder vooruitstrevend was Chastelein dus niet.
Maar de Depokkers zagen hem wel zo.
Zij zagen – en zien – hem als hun vader. Het verhaal van Chastelein werd steeds belangrijker voor hun identiteitsgevoel. De Depokkers deden hem herleven: ze vertelden hun kinderen en kleinkinderen dat hij een fantastische man was. Ook dat hij tegen slavernij was – al wijst zijn testament iets anders uit. Vanaf 1892 vierden ze zelfs Chasteleindag op zijn sterfdag, wat de huidige generatie Depokkers nog steeds doet.
In 1942 viel Japan Nederlands-Indië binnen. Wat gebeurde er daarna?
De Japanners plaatsten de Nederlanders direct in interneringskampen. De Depokkers niet: hoewel ze zichzelf zagen als Nederlands, beschouwden de Japanners hen als Aziatisch. Zolang ze zich gedeisd hielden, hadden ze niets te vrezen. Dat veranderde tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd. Depokkers werden het doelwit van de Pemoeda, een groep geradicaliseerde jonge Indonesiërs. Ze gingen tekeer tegen alles wat als Europees en Nederlands gold. Op 10 oktober 1945 kwamen duizenden Pemoeda’s naar Depok. Ze roofden de huizen leeg, brachten de mannen over naar Bogor en sloten vrouwen en kinderen op in het gemeentehuis. Er vielen die dag 33 doden, onder wie de jonge August Soedira. Ze sneden publiekelijk zijn oren, neus, penis en hoofd af; zijn ouders moesten toekijken. Het was een tijd van extreem geweld die we nu de Bersiap noemen, Maleis voor ‘wees paraat’.
Gaf de Bersiap in feite het startschot voor de diaspora van de Depokkers?
Er waren ook Depokkers die bleven, maar de rest kwam in drie fasen naar Nederland. Eerst de Depokkers die direct na de Bersiap vertrokken, de tweede lichting kwam na de confrontatie van Nederlands-Nieuw-Guinea met de communisten op Papoea-Nieuw-Guinea, en als laatsten vertrokken in 1965 de spijtoptanten.
Wat verwachtten de Depokkers van hun nieuwe bestaan in Nederland?
Ze voelden zich Nederlands, dus ze dachten dat ze volledig zouden worden geaccepteerd. Maar dat bleek niet het geval. Een hartelijke ontvangst was er niet bij, zelfs niet door eigen familie. Ze zagen er anders uit en werden daarom gediscrimineerd. Er werd ook geen rekening gehouden met het feit dat de Depokkers vreselijke dingen hadden meegemaakt. De Duitsers waren net vertrokken; de Nederlanders hadden zelf ook veel moeten doorstaan en hadden geen belangstelling voor hun verhaal.
Wat deed dit met hun identiteitsbeleving?
Hun gevoel van identiteit was en is ook nu nog sterk. Ze zijn trots op hun afkomst. Nog elk jaar vieren ze Chasteleindag, organiseren ze hun eigen evenementen en hebben ze onderling veel contact. Er zijn zelfs stichtingen opgericht ter ondersteuning van de Depokkers die zijn achtergebleven in Indonesië. De landerijen van de achterblijvers werden na de Bersiap door de overheid in beslag genomen – jaren later kregen ze de kerk en het gemeentehuis alsnog terug. Ze hadden niets anders dan het huis waarin ze woonden, en over hun grond moesten ze voortaan belasting betalen. Ze verarmden en konden zonder de steun van familie overzee niet meer rondkomen.
Welke gevolgen van de Bersiap en de daaropvolgende diaspora werken ook nu nog door?
Ik zie voornamelijk veel trauma’s tussen de verschillende generaties. De jongeren uit de derde generatie na de Bersiap die ik heb geïnterviewd ervaren altijd een stilte. Het geweld dat hun ouders en grootouders is aangedaan, beïnvloedt hen ook. Maar omdat er nooit over wordt gesproken, geven zij het trauma ook weer door aan de volgende generatie.
Waarom wordt er niet over gesproken?
Er zit nog steeds veel angst. Depok blijft een christelijke gemeente in een moslimland, het lijkt een soort kruitvat. Zelfs de Depokkers in Nederland zijn op hun hoede als ze erover spreken, uit angst dat hun uitspraken in Indonesië terechtkomen, wat hun familie in gevaar kan brengen.
Hoe past hun verhaal in het debat over Nederlands koloniale en slavernijverleden?
Het verhaal is zo anders dan dat van de trans-Atlantische slavenhandel in Suriname en de Antillen. Dat verhaal is bekend en besproken, maar dit komt nu pas aan het licht. Wat ik vooral hoop, is dat er eindelijk zichtbaarheid komt. Dat het gesprek na al die jaren wordt geopend.
Geert Snoeijer is een Nederlands documentair fotograaf die is gespecialiseerd in portretten met een antropologische invalshoek. Samen met Nonja Peters publiceerde Snoeijer onlangs het boek Depok. De droom van Cornelis Chastelein (2019, LM Publishers).