Dit artikel verscheen in National Geographic Historia editie 3, 2020.
Het Taironavolk is zowel bekend om zijn verzet tegen de Spaanse conquistadores als om het verfijnde edelsmeedwerk, dat vandaag de dag is te zien in het Museo de Oro (Goudmuseum) in Bogotá. Dit pre-columbiaanse volk leefde onder meer in de Sierra Nevada de Santa Marta, in het noorden van Colombia. Het gebied is lang een magneet geweest voor de huaquero’s, of grafrovers, op zoek naar de schatten van de Tairona.
In de jaren zeventig van de vorige eeuw waren er naar schatting vijfduizend van deze rovers actief. Een van hen was Florentino Sepúlveda. Op een dag in 1975 ging zijn zoon Julio César op jacht, waarbij hij de rivier Buritaca volgde tot diep in de jungle. Daar schoot hij een vogel; toen hij zijn buit ging zoeken, zag hij dat het dier op een stenen trap was beland. Vader en zoon Sepúlveda beseften direct dat ze waren gestuit op een nieuwe archeologische vindplaats. Ze sloegen aan het plunderen en verkochten alles wat ze aantroffen.
Andere huaquero’s ontdekten hun geheim, en het kwam tot een gewapend conflict over wie de baas was over de vindplaats. Daarbij werd Julio César doodgeschoten. Juist dit voorval gaf voedsel aan het idee dat de verloren stad van de Tairona enorme schatten zou bevatten. Hierdoor geprikkeld nam Jaime Barón, een van de bazen van de plunderaars, contact op met het Museo de Oro. Hij stelde voor gezamenlijk een opgraving van de vindplaats te ondernemen. Maar in plaats van de samenwerking met de plunderaars aan te gaan, gaven de Colombiaanse autoriteiten het Colombiaanse Instituut voor Antropologie en Geschiedenis (ICANH) opdracht om een expeditie op touw te zetten.
Verscholen in het regenwoud
Archeologen van het ICANH waren al sinds 1973 actief in de regio Alto Buritaca. In een gebied van ongeveer 1800 vierkante kilometer hadden ze bijna tweehonderd Taironanederzettingen in kaart gebracht, maar deze nieuwe site hadden ze nog niet gevonden. De expeditie werd geleid door de archeologen Luisa Fernanda Herrera en Gilberto Cadavid. Het gezelschap bestond verder uit architect Bernardo Valderrama en archeoloog Lucía de Perdomo. Twee plunderaars kregen ook een rol, zij begeleidden de expeditie als gids: Franky Rey Cervantes en ‘el Negro’ Rodríguez.
De bedoeling was om vanuit Santa Marta met een helikopter te vertrekken en te landen bij de vindplaats, maar door de dichte vegetatie was dat onmogelijk. Daarom werden de expeditie leden afgezet bij een naburige militaire basis, La Tagua, vanwaar ze te voet verdergingen. Met machetes baanden ze zich een weg door de jungle, en na veel klimmen en dalen kwamen ze aan bij de Buritaca. Vijf zware dagen later bereikten ze, gehavend en vies door de modder, hun doel. Om door de ‘groene hel’, zoals de plaatselijke bevolking de streek noemt, heen te komen, moest de groep klauteren over boomwortels. Er werd gebruikgemaakt van de stenen trappen die door de Tairona waren aangelegd en door de jungle werden overwoekerd.
Het eerste wat ze aantroffen, was de enorme ravage die de plunderaars had den achtergelaten. Maar toen ze de begroeiing begonnen te verwijderen, ontdekten ze trappen, terrassen en resten van bouw werken die nog in perfecte staat verkeerden. Ze bleven drie dagen, onder een continu stromende regen. ‘We moesten eerder terug dan gepland, omdat de knaagdieren zich te goed deden aan onze voedselvoorraden. Maar we hadden genoeg gezien om te beseffen dat we een heel belangrijke plek hadden gezien,’ verklaarde Luisa.
Nu was het tijd om de wereld op de hoogte te stellen van de ontdekking. Álvaro Soto, de directeur van het ICANH, noemde het ‘de belangrijkste historische vindplaats van Colombia, een plek die belangrijk is als symbool van onze identiteit en een verbinding met onze geschiedenis van voor de komst van de Spanjaarden’. Hij wees ook op een ander uniek aspect: het feit dat dicht bij de plek een inheemse gemeenschap leefde: de Kogui. Zij kunnen worden beschouwd als de ‘nakomelingen van de Tairona, die ons kunnen helpen om beter te begrijpen wat de betekenis is van deze plek’.
Een tweede leven
Uiteindelijk lukte het om fondsen te verwerven om de nederzetting te restaureren. Tussen 1976 en 1986 zorgde het ICANH voor het plan en de uitvoering van een groot onderzoeks- en restauratieproject van de bouwwerken, waarbij het ecosysteem intact zou blijven. Van de aangetroffen bouwwerken was 85 procent in goede staat bewaard gebleven. Er werd meer dan tweehonderd kilometer aan straten opgegraven, de terrassen en de stenen ringen rond om de huizen werden vrijgemaakt van bomen en struikgewas, de bovenste gedeelten van de keermuren werden gerepareerd en, ook de eeuwenlang vergeten afwateringskanalen werden hersteld. Tot op de dag van vandaag zorgen die ervoor dat de plek, ook wel Teyuna genoemd, bestand is tegen de hevige regenval in het gebied.
Het nieuwe archeologische park werd in 1981 voor publiek opengesteld. Er bestond enige discussie over hoe de site zou gaan heten. Luisa Fernanda Herrera en Gilberto Cadavid hadden de plek aanvankelijk Buritaca 200 genoemd, omdat het de tweehonderdste vindplaats was die ze ontdekten, en omdat hij in het dal van de Buritaca lag. Maar Bernardo Valderrama, de architect die mee was op de expeditie, verzon de meer tot de verbeelding sprekende naam Ciudad Perdida (Verloren stad).
Laatste ontdekkingen
Eind jaren tachtig moesten de opgravingen worden gestaakt vanwege het geweld van drugsbenden. Pas in 2006 was de situatie weer veilig genoeg om het werk te hervatten, nu onder leiding van de Colombiaanse archeoloog Santiago Giraldo. Er zijn inmiddels ruim tweehonderd bouwwerken blootgelegd, waaronder huizen, achttien straten en geplaveide trappen, 125 terrassen, pleinen, ceremoniële plekken en kanalen.
Op zijn hoogtepunt woonden er in Ciudad Perdida vermoedelijk zo’n drie duizend mensen. Als daar de bewoners van de omliggende dalen bij worden gerekend, komen schattingen uit op achtduizend. De stad dateert uit de 9de eeuw – al zijn er ook enkele huizen uit het jaar 650 – en was bewoond tot eind 16de eeuw.
Op architectonisch vlak vallen vooral de open terrassen op, zonder scheidsmuren, en het feit dat veel gebouwen ronde vormen hadden. Santiago Giraldo heeft geprobeerd het type samenleving af te leiden uit de structuur en bebouwing van Ciudad Perdida. Het was zonder twijfel een sterk hiërarchische maatschappij. Het bestuurlijk centrum van Teyuna was te vinden op de hoogste top van de nederzetting, terwijl de woonwijken op de flanken lagen. Er was een complex netwerk van straten.
Deze microkosmos wist verzet te bieden tegen de Spaanse veroveraars. Men denkt dat de stad uiteindelijk ten onder is gegaan door besmettelijke ziekten.