Archeologen in Noorwegen hebben in een 24 hectare groot ijsveld op een helling in de Noorse bergen tientallen pijlen ontdekt, waarvan sommige zesduizend jaar oud zijn.
Het langzaam ontdooiende ijsveld van Langfonne werd in 2014 en 2016 gedurende twee uitzonderlijk warme zomers bezocht door archeologen, die er ook grote aantallen rendierbotten en -geweien vonden, wat erop wijst dat jagers in de loop der millennia op dit ijsveld actief zijn geweest. Al die tijd bleven hun jachttechnieken hetzelfde, ook al ontwikkelden de punten die ze voor hun pijlen gebruikten zich van projectielen van steen en rivierschelp tot ijzeren pijlpunten.
Het onderzoeksteam heeft zijn vondsten nu beschreven in een artikel dat gisteren in het tijdschrift Holocene is verschenen. In totaal werd een uniek aantal van 68 complete en gedeeltelijke pijlen (en vijf pijlpunten) gevonden op en rond het ontdooiende ijsveld – méér dan archeologen op enige andere bevroren vindplaats in de wereld hebben ontdekt. Enkele van de projectielen stammen uit het Neolithicum, terwijl de meest ‘recente’ pijlen in de veertiende eeuw gedateerd kunnen worden.
Niet alleen is het grote aantal prehistorische en historische pijlen van Langfonne verbluffend, de vondst werpt ook een geheel nieuw licht op algemeen geaccepteerde ideeën in het relatief nieuwe onderzoeksgebied van de ‘ijsveldarcheologie’ en levert nieuwe aanwijzingen op voor de manier waarop ijs oude voorwerpen in de loop der millennia kan conserveren of juist verwoesten.
Ijzige 'tijdmachine'?
Sinds archeologen vijftien jaar geleden zijn begonnen met het systematisch uitkammen van ontdooiende ijsvelden – van Noorwegen tot Noord-Amerika – zijn er op deze locaties bijna perfect bewaard gebleven voorwerpen uit lang vervlogen tijden opgedoken. Op zichzelf bevatten voorwerpen van deze aard veel informatie over oeroude ambachten en jachttechnieken.
Langfonne zelf was een van de eerste ijsvelden die de aandacht van archeologen trok, toen een plaatselijke bergwandelaar in de zomer van 2006 een 3300 jaar oude schoen aan de rand van het ijsveld zag liggen en zijn vondst meldde bij archeoloog Lars Pilø, nu onderzoeker bij de oudheidkundige dienst van de provincie Innlandet en een van de auteurs van de nieuwe studie. Sinds die ontdekking is Pilø zich bewust van de mogelijkheid dat oude voorwerpen bewaard zijn gebleven in ijsvelden in de Noorse bergen en in andere berggebieden in de wereld. Archeologen die dit soort ijsvelden – van het Canadese territorium Yukon en de Amerikaanse Rocky Mountains tot de Europese Alpen – hebben onderzocht, vragen zich af of de verspreiding van de ontdekte voorwerpen iets kan vertellen over de wijze waarop deze velden zijn gebruikt en hoe het ijs zich er in de loop der millennia heeft opgehoopt.
In tegenstelling tot een gletsjer, feitelijk een langzaam stromende rivier van ijs, is een ijsveld een onbeweeglijke afzetting van sneeuw en ijs die in de loop der tijd aangroeit en wegsmelt. Plekken als het Langfonne-ijsveld doen denken aan een dik pak sneeuw aan het einde van de winter: als het warmer wordt, duiken voorwerpen die erdoor zijn bedekt geleidelijk weer op, en wel in de volgorde waarin ze ooit zijn ondergesneeuwd.
“Het idee is dat het ijs een tijdmachine is. Alles wat erin terechtkomt, blijft daar liggen en wordt geconserveerd,” zegt Pilø.
Dat betekent dat de oudste voorwerpen in de diepste lagen van een ijsveld worden aangetroffen, zoals archeologen ook voorwerpen in aardlagen vinden die ouder zijn naarmate ze dieper onder de grond liggen. En omdat werd aangenomen dat dit soort ijsvelden zich elk jaar door winterse sneeuwval uitbreidden, zouden de jongste voorwerpen dichter bij de randen van deze velden gevonden moeten worden.
Als de in het ijs gevonden voorwerpen nog altijd op de plek lagen waar ze lang geleden verloren gingen of werden achtergelaten, zo meenden archeologen, dan zouden ze veel kunnen vertellen over de activiteiten van de plaatselijke bevolking van het gebied, over de grootte die een ijsveld op specifieke momenten in de prehistorie had en over het aangroeien en slinken van het veld.
De pijlen van Langfonne leken een goede manier om de ‘tijdmachine’-hypothese op de proef te stellen.
De pijlen en rendierbotten bevestigden eerdere vermoedens dat ijsvelden in de Noorse bergen werden gebruikt om op rendieren te jagen. Deze dieren geven de voorkeur aan koude plekken en ontlopen in de zomermaanden de vele insecten door naar de hoger gelegen ijsvelden te trekken. De mens volgde in hun spoor, gewapend met pijl-en-bogen en jachtmessen.
Maar nadat de onderzoekers alle pijlen aan koolstofdatering hadden onderworpen en nog tientallen andere dateringen konden ontlenen aan de rendierbotten die op het ijs waren gevonden, beseften ze dat de ‘tijdmachine’-hypothese onbetrouwbaar was, althans voor het Langfonne-ijsveld. De onderzoekers verwachtten dat ze de oudste voorwerpen op de plek zouden vinden waar ze verloren waren gegaan en dat ze daar net zo goed bewaard waren gebleven als voorwerpen uit latere tijden. Maar de oudste voorwerpen uit het Langfonne-ijsveld, die uit het Neolithicum stammen, waren verbrokkeld en sterk verweerd, alsof ze door bewegend ijs waren meegevoerd en jarenlang aan zon en wind waren blootgesteld.
Pijlen uit latere perioden, zoals een 1500 jaar oude pijl met een punt van geslepen mosselschelp uit een rivier die minstens tachtig kilometer verderop stroomde, zagen eruit alsof ze gisteren waren afgeschoten. “Dat roept de verdenking op dat er iets in het ijs is gebeurd waardoor de oudere voorwerpen weer aan het daglicht zijn getreden en daarna weer zijn bevroren,” zegt Pilø.
De pijlen leken niet in een bepaalde volgorde op te duiken, zoals je mag verwachten als er in de loop der tijd steeds meer ijslaagjes bijkomen. Pijlen uit perioden die duizenden jaren uit elkaar lagen, werden dicht bij elkaar aan de rand van het ijsveld gevonden. “Het idee dat je de oudste bewijzen daar vindt waar het ijsveld ooit kleiner was, blijkt niet te kloppen,” zegt archeologe Rachel Reckin van de Montana State Parks, die geen deel uitmaakte van het onderzoeksteam. “Het ziet ernaar uit dat de voorwerpen door de werking van de zwaartekracht en het water een stuk verder naar onderen zijn getransporteerd.”
Volgens medeauteur Atle Nesje, glacioloog aan de Universiteit Bergen, zijn de oudere voorwerpen duizenden jaren geleden waarschijnlijk in warme zomers weer aan de oppervlakte gekomen, daarna door stroompjes smeltwater naar de rand van het ijsveld verplaatst en vervolgens weer in de sneeuw begraven en bevroren. Ook kunnen ze zijn verplaatst door het gewicht van het ijs dat op de onderste lagen van het ijsveld rustte. De lichte houten pijlschachten kunnen bovendien bij harde wind over het ijsveld zijn geblazen, waarna ze tussen rotsen bleven steken en opnieuw door de sneeuw werden bedekt. Pijlen die in recenter tijden in de sneeuw verloren zijn gegaan, zijn sindsdien mogelijk wél op hun plaats blijven liggen.
Omdat de oudere pijlen misschien door smeltwater zijn meegevoerd en opnieuw zijn bevroren, kan de plek waar ze zijn gevonden een heel stuk verwijderd zijn van de plek waar ze oorspronkelijk terechtkwamen. Dat betekende dat de onderzoekers de omvang van het ijsveld in het verre verleden niet konden vaststellen aan de hand van de ouderdom van de pijlen (die met koolstofdatering werd bepaald) en de plekken waar ze waren gevonden. “Glaciologen en ijsveldarcheologen hoopten dat de voorwerpen een beeld konden geven van de omvang die het veld in de loop der tijd heeft gehad, maar dat werkt dus niet,” zegt Reckin.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com
Veelvraten en Vikingen
Onderzoekers waren aangenaam verrast toen ze ontdekten dat de gedateerde pijlen van Langfonne wél interessante inzichten opleverden in de manier waarop het ijsveld in de prehistorie is gebruikt. Zo vond het team in bepaalde perioden grote hoeveelheden rendierbotten, maar heel weinig pijlen. Dat kan erop wijzen dat de bewoners van het gebied niet op het ijsveld jaagden, maar dat de rendieren waarschijnlijk zijn gedood door veelvraten, die hun karkassen in de sneeuw begraven om ze later te kunnen verorberen.
Uit de koolstofdateringen blijkt dat zich tussen 600 en 1300 – ruwweg het tijdperk van de Vikingen – nog een andere activiteit op het Langfonne-ijsveld heeft afgespeeld. “We vinden veel pijlen, maar vrijwel geen materiaal van rendieren,” zegt Pilø. “Dat is geen toeval.” Mensen waren op het ijsveld druk bezig met het weghalen van gedode rendieren om hun vachten en geweien als handelswaar te verkopen.
De snelheid waarmee de inzichten in dit ijsveld en zijn geheimen veranderen doet niet onder voor het tempo waarin het ijs zelf verdwijnt. “Ik bestudeer de Noorse gletsjers als veertig jaar en ik zie heel veel verandering,” zegt Nesje. “Het is vrij beangstigend om te zien hoe snel deze ijsvelden kunnen ontdooien, van de ene dag op de andere.”
Op grond van de aangroei van korstmossen op de rotsen rond het Langfonne-ijsveld schat Nesje dat dit veld sinds de late jaren negentig met de helft is geslonken en dat het momenteel nog maar een tiende van de omvang heeft die het in de zogenaamde Kleine IJstijd had, de periode van 1300 tot en met het begin van de negentiende eeuw waarin de temperaturen wereldwijd veel lager lagen dan nu.
Dat het ijsveld nu snel aan het ontdooien is, betekent dat de archeologen haast moeten maken met het vastleggen van zoveel mogelijk informatie als ze maar kunnen. “Tijd is nu van levensbelang. We proberen goede wetenschappers te zijn en zoveel mogelijk te doen met de gegevens die we hebben,” zegt Reckin. “Elk puzzelstukje dat ons meer inzicht kan bieden in de complexiteit van deze processen, is belangrijk.”
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com