Dit artikel verscheen in Historia Magazine.
Halverwege de 19de eeuw werd een groot deel van India bestuurd door de Britse Oost Indische Compagnie, zowel rechtstreeks als via lokale vazallen. Het expansionistische beleid van de Britten lokte in 1857 een bloedige opstand uit, die door de Britten de Indiase Muiterij werd genoemd, maar bij Indiërs bekendstaat als de Eerste Indiase Onafhankelijkheidsoorlog. Onder de opstandelingen bevond zich een moedige vrouw: Lakshmibai, de rani (vorstin) van Jhansi.
Manikarnika, zoals haar ouders haar noemden, werd geboren in het huidige Varanasi. Op vierjarige leeftijd verloor ze haar moeder, waarna ze met haar vader verhuisde naar het hof van peshwaBaji Rao II, de eerste minister van de Marathaconfederatie. Daar kreeg ze als jonge vrouw de vrijheid om activiteiten te ondernemen die normaal gesproken waren voorbehouden aan mannen: paardrijden, schermen en het beoefenen van verschillende vechtsporten. Al op jonge leeftijd liet ze zien over een moedig karakter te beschikken. Dat bleek bijvoorbeeld toen haar werd verboden op een olifant van de peshwa te rijden. Haar vader, die bedroefd was om de teleurstelling bij zijn dochter, legde haar uit dat ze nooit een olifant zouden kunnen betalen. Maar zij antwoordde vastberaden: ‘Ik ben voorbestemd om tien olifanten te hebben!’
Koningin van Jhansi
Toen ze nog maar een meisje was, werd ze uitgehuwelijkt aan Gangadhar Rao, de maharadja van Jhansi, een klein prinsdom in het noorden van India. De bruiloft vond plaats in 1842 en werd uitbundig gevierd. Vanaf dat moment was de jonge vrouw rani van Jhansi en nam ze de naam Lakshmibai aan, een verwijzing naar de hindoegodin Lakshmi. Uit hun huwelijk kwam één zoon voort, maar die stierf een aantal maanden na de geboorte al. In 1853 werd ook de maharadja ziek. Niet lang voordat hij overleed, adopteerde hij een kind. Het jongetje was de zoon van een familielid, en werd door de maharadja uitgeroepen tot zijn troonopvolger. Lakshmibai zou namens deze geadopteerde zoon regeren totdat hij de volwassen leeftijd had bereikt.
De Engelse gouverneurgeneraal van India, James BrounRamsay, weigerde deze gang van zaken echter te erkennen. In plaats daarvan paste hij de zogenaamde doctrine of lapse toe: een wet die de Britse OostIndische Compagnie in staat stelde Indiase staten te annexeren waarvan de vorst was overleden zonder directe mannelijk erfgenaam. Lakshmibai probeerde dit besluit juridisch aan te vechten, maar BrounRamsay negeerde de rani en beval haar terug te keren naar haar geboorteplaats. Ter compensatie bood hij Lakshmibai een royaal pensioen van zestigduizend roepie per jaar. Ze sloeg het aanbod echter af en verklaarde: ‘Ik zal mijn Jhansi niet opgeven.’
Ondertussen verslechterde de relatie tussen de Britse regering en de Indiërs. Terwijl de aristocratische klasse vreesde haar voorrechten te verliezen, groeide de ontevredenheid onder de bevolking omdat de Compagnie een reeks hervormingen had doorgevoerd waarbij oude tradities werden afgeschaft, waaronder de sati, het weduwenoffer op de brandstapel. Ook werd het christelijke zendingswerk geïntensiveerd, wat door de lokale bevolking werd gezien als een aanval op de traditionele religie.
Op 10 mei 1857 brak in Meerut, in het noorden van India, een opstand uit waarbij sepoys, Indische troepen in dienst van de Compagnie, in opstand kwamen tegen de Britten. In korte tijd verspreidde het verzet zich als een olievlek. Daar waar de rebellen de overhand kregen, liepen de Britten het risico om meedogenloos te worden afgeslacht.
De schoonheid van de rani van Jhansi
Een Engelsman die een nauwe band onderhield met Lakshmibai beschreef haar uiterlijk als volgt: ‘Ze was stevig, maar niet overdreven groot. Haar gezicht moet erg aantrekkelijk zijn geweest toen ze jong was en ook nu had ze nog steeds veel charmes (...). Haar uitdrukking was erg intelligent. Haar ogen waren bijzonder mooi en haar neus was prachtig gevormd. Haar jurk was gemaakt van een eenvoudige witte stof met een fijne textuur die ze droeg op zo’n manier dat haar contouren goed tot uiting kwamen. Ze had een prachtig figuur. Wat uit de toon viel, was haar stem.’
De oorlog van 1857
Op 8 juni bestormden de sepoys in Jhansi het fort waarin de Europeanen zich verschansten. Een Indiase agent in dienst van de Engelsen verklaarde dat de sepoys alle officieren, hun vrouwen en hun kinderen oppakten. Buiten de muren van de stad werden ze op brute wijze vermoord. De volgende dag verlieten de muiters Jhansi en namen alle rijkdommen met zich mee.
In het licht van deze gebeurtenissen reageerde Lakshmibai aanvankelijk voorzichtig. Ze schreef een brief aan de Britse autoriteiten waarin ze de ‘ontrouw, wreedheid en gewelddadigheid’ van de sepoys veroordeelde. Ze verzekerde de Britten dat ze de rebellen het geëiste geld alleen had mee gegeven omdat ze door hen was bedreigd. Haar roep om versterking bleef echter onbeantwoord, zelfs toen twee heersers uit de directe omgeving haar territorium binnenvielen.
Sommige Britten beschuldigden haar ervan dat ze zelf achter het door de sepoys aangerichte bloedbad in haar stad zat. Hoe het ook zij, Lakshmibai zou nog talloze maanden over Jhansi regeren, terwijl de Britten een verhitte strijd voerden tegen andere rebellerende groepen.
De situatie veranderde in maart 1858, toen troepen van de Compagnie de stad belegerden. De Britse veldmaarschalk Hugh Rose eiste onmiddellijke overgave, maar in plaats daarvan tartte de rani hem met een openbare verklaring: ‘We vechten voor onafhankelijkheid. In de woorden van [de hindoeïstische godin] Krishna: ‘Wanneer we winnen, zullen we de vruchten van de overwinning plukken; als we worden verslagen, sterven we op het slagveld en verdienen we eeuwige glorie en verlossing.’’
Op 23 maart nam Rose de stad voor het eerst onder vuur. De gevechten duurden slechts enkele dagen en al snel namen de krachten van het Indiase leger af, ondanks de hulp van het leger van Tantia Tope, een andere rebellenleider.
Op 2 april probeerden de Britten een volgende klap uit te delen. De soldaten kregen de opdracht om ‘niemand ouder dan zestien jaar te sparen, behalve de vrouwen’. Maar dit laatste bevel werd niet gerespecteerd; naar schatting stierven vijfduizend mensen bij de inname van Jhansi. Lakshmibai wist te vluchten. Volgens de overlevering sprong ze direct vanuit een raam op het zadel van Badal, haar favoriete paard, met haar adoptiefzoon vastgebonden op haar rug. Veel waarschijnlijker is dat de twee ’s nachts met hulp van bewakers wisten te vluchten.
De koningin ging naar de stad Kalpi om zich aan te sluiten bij het leger van Tantia Tope. Haar plan was om op te rukken naar de vestingstad Gwalior, die in handen was gevallen van de rebellen, om daar de strijd tegen de Britten nieuw leven in te blazen. Als reactie op deze dreiging mobiliseerde Rose een machtig leger bij Gwalior. Op 17 juni wist hij de rebellen te verslaan.
De dood van een legende
Lakshmibai stierf op het slagveld. Volgens een lezing overleed ze nadat ze van haar paard werd geslingerd. Volgens een andere versie werd ze neergeschoten. Wat vaststaat, is dat haar persoonlijke deelname aan de strijd een ware sensatie was. De Engelsen rapporteerden dat Lakshmibai was gekleed als een man en dat ze haar zwaard met beide handen hanteerde, terwijl ze de teugels van haar paard in haar mond hield.
Ook werd verteld dat ze de juwelen die ze droeg, weggaf aan soldaten die haar naar een beschutte plek onder de takken van een mangoboom brachten, om daar rustig te kunnen sterven. Een andere bron voegt eraan toe dat ze tijdens deze tocht werd begeleid door twee escortes. Lakshmibai zou de jaren daarop de inspiratiebron zijn voor talloze gedichten en liederen, en later voor romans, films en televisieseries. Vandaag de dag is ze een van de populairste figuren uit de geschiedenis van India.
Dit artikel verscheen in Historia Magazine.