7 augustus 2015
De zoektocht begon toen een bezorgde Engelsman genaamd John White op het eiland Roanoke in Noord-Carolina aan land waadde, deze maand precies 425 jaar geleden. White was door sir Walter Raleigh benoemd tot gouverneur van de pas gevestigde kolonie op Roanoke en keerde terug uit Engeland met voorraden die de gemeenschap hard nodig had.
Maar toen hij op 18 augustus 1590 landde, trof hij de kolonie geplunderd en verlaten aan. De verdwenen kolonisten hadden slechts twee aanwijzingen over hun bestemming achtergelaten: in een centrale paal hadden ze het woord ‘Croatoan’ gekerfd, en in een boom de letters ‘Cro’.
Sindsdien hebben ontdekkingsreizigers, historici, archeologen en amateurs gespeurd naar méér aanwijzingen over het lot van de 115 mannen, vrouwen en kinderen die deel uitmaakten van de allereerste Engelse poging om in de Nieuwe Wereld een kolonie te vestigen. Pogingen om het oudste historische mysterie van de VS op te lossen, hebben tientallen theorieën over de ‘Verdwenen kolonie’ opgeleverd, maar weinig concrete antwoorden.
Nu beweren twee onafhankelijke teams dat ze archeologisch bewijs hebben gevonden voor de stelling dat tenminste enkele van de kolonisten de episode hebben overleefd, waarbij ze zich mogelijk hebben opgesplitst in twee kampen, die elk bij indianenstammen zijn gaan wonen.
Een reeks recent ontdekte Europese voorwerpen, waaronder het heft van een zwaard, gebroken Engelse potten en een fragment van een schrijftablet van leisteen waarop nog altijd één letter is te zien, kunnen wijzen op de aanwezigheid van de kolonisten op het eiland Hatteras, zo’n 80 kilometer zuidoostelijk van de Roanoke-kolonie; ook werden objecten op het vasteland gevonden, 80 kilometer naar het noordwesten.
“De vondsten duiden erop dat ze zich aanpasten aan de plaatselijke indianen, maar hun spullen behielden”, zegt Mark Horton, archeoloog aan de Bristol University in Groot-Brittannië, die de opgravingen op Hatteras leidt.
Intussen denkt Nick Luccketti dat zijn team van de First Colony Foundation op een vindplaats aan de Albemarle Sound bij Edenton, Noord-Carolina, potten heeft gevonden die door de verdwenen kolonisten werden gebruikt nadat ze hun nederzetting op Roanoke hadden verlaten.
Leden van beide teams geven toe dat ze nog niet kunnen zeggen of ze het raadsel definitief hebben opgelost. En veel van hun collega’s staan sceptisch tegenover het idee dat de voorwerpen in verband gebracht kunnen worden met de ongelukkige kolonisten, gezien de moeilijkheid om ze exact te dateren.
“Er is nog meer werk te doen”, waarschuwde Ivor Noel Hume, voormalig archeoloog van de kolonie Williamsburg, die in de jaren negentig van de vorige eeuw opgravingen deed op Roanoke Island. Vorige maand besprak Hume de vondsten met Horton en Luccketti.
Maar de opgravingen duiden wel op een belangrijke verschuiving, weg van Roanoke Island, waar onderzoekers frustrerend weinig aanwijzingen van vroege Europese aanwezigheid hebben gevonden. De ring van een gentleman
“Hé, een stuk ijzer!” roept verpleegster en amateur-archeologe Margaret Dawson uit terwijl ze bezig zwarte aarde te zeven op een vindplaats op Hatteras die Cape Creek wordt genoemd. Zij en haar man Scott, een plaatselijke leraar, richtten in 2009 de Croatoan Archaeological Society op –vernoemd naar de indianenstam op het eiland – en hebben sindsdien Hortons jaarlijkse opgraving gesponsord.
Verscholen in een eikenbos nabij de Pamlico Sound, is Cape Creek de vindplaats van een belangrijke stad en overslagplaats van de Croatoan. Onder leiding van Horton zijn vrijwilligers met fijngemaasde zeven bezig aarde uit een naburige sleuf te doorzoeken. De twee jonge dochters van de Dawsons ontdekken al snel Venetiaanse glaskraaltjes.
Tijdens een tweedaagse opgraving in juli doken in de zeven talloze indiaanse en Europese voorwerpen op, waaronder herten- en schildpaddenbotten, plaatselijk vervaardigde en geïmporteerde bakstenen, indiaans aardewerk, hompen Europees ijzer, onderdelen van een zestiende-eeuws pistool en een piepklein zeiloogje dat voor kleding kan zijn gebruikt.
In 1998 ontdekten archeologen van de East Carolina University een gouden zegelring van tien karaat waarin een steigerend paard of een leeuw was gegraveerd, een ongekende vondst in de eerste Engelse koloniën van Amerika. Het object, met duidelijke gebruikssporen, stamt mogelijk uit de zestiende eeuw en was vrijwel zeker van een Engelse edelman.
Maar zoals de meeste Europese vondsten in Cape Creek werd het voorwerp samen met objecten uit de zeventiende eeuw gevonden, een heel leven nadat de kolonie op Roanoke werd verlaten.
Horton meent dat leden van de ‘Verdwenen kolonie’ vermoedelijk bij de Croatoan zijn gaan wonen, maar hun erfstukken altijd hebben bewaard, zelfs toen ze zich geleidelijk aanpasten aan het indianenleven.
Een van de meest ongebruikelijke van de recente vondsten is een stukje leisteen dat als schrijftablet werd gebruikt, samen met een loden schrijfstift. In een hoekje van de tablet is een kleine ‘M’ nog nèt te lezen. Een soortgelijk maar veel groter stuk leisteen werd gevonden in Jamestown.
“Deze tablet was het eigendom van iemand die kon lezen of schrijven”, zegt Horton. “Het was niet belangrijk voor de ruilhandel en vermoedelijk het bezit van een geschoolde Europeaan.”
Een ander voorwerp dat onlangs in Cape Creek werd opgegraven, is een onderdeel van het heft van een rapier, een licht zwaard dat in het Engeland van de late zestiende eeuw veel werd gedragen. Daarnaast doken nog een lingot koper, een lange ijzeren staaf en Duits aardewerk op, in een laag die waarschijnlijk uit de late zestiende eeuw stamt. Dit alles kan op Europese metaalbewerking wijzen – mogelijk door de kolonisten van Roanoke – omdat de inheemse indianen deze technologie niet kenden.
“We zien hier ruilhandelsobjecten”, zegt Horton met een gebaar naar de artefacten, “maar we zien ook materiaal dat niets met ruilhandel te maken heeft.” Waren dit persoonlijke bezittingen van de kolonisten?Een kruisje op de schatkaart
De gouden zegelring was een echte opsteker voor Hortons opgravingen op Hatteras, maar het was een kaart uit 1585, die door White met waterverf werd getekend, die de First Colony Foundation naar het vasteland deed kijken.
De waterverfkaart, die bekendstaat als de ‘La Virginea Pars’-kaart en deel uitmaakt van de permanente kaartencollectie van het British Museum, haalde in 2012 de krantenkoppen toen onderzoekers een kleine, vierpuntige ster ontdekten onder een stukje papier dat op de kaart was geplakt. Volgens één theorie markeert het teken de plek in het binnenland waar ooit een vesting stond.
Als zo’n fort ooit zou zijn gebouwd, of zelfs gepland of overwogen, dan zou het de logische bestemming zijn geweest voor minstens enkele van de verdreven kolonisten.
“We denken dat dit van de kolonisten op Roanoke stamt”, zegt Luccketti terwijl hij twee scherfen groen aardewerk omhoog houdt. De scherven werden gevonden tijdens een recent opgravingsweekend op de plek die door de First Colony Foundation ‘Vindplaats X’ wordt genoemd, aan de Albemarle Sound.
In 2006 deden Luccketti en zijn collega Clay Swindell van het Museum of the Albemarle onderzoek op een vindplaats in de buurt van het kruisje dat pas later op de kaart van White zou worden gevonden. Ze ontdekten er een enorme hoeveelheid indiaans aardewerk. Archeologen denken dat de vindplaats het indiaanse stadje Mettaquem is.
En onlangs groef het First Colony-team op een terrein dat direct naast het stadje lag Engels aardewerk op dat sterk leek op de potten die op Roanoke Island waren gevonden en in Jamestown veel werden gebruikt – maar die niet kenmerkend zijn voor de tweede helft van de zeventiende eeuw, toen Engelse kolonisten vanuit Virginia langzaam naar het zuiden doordrongen om Noord-Carolina te koloniseren. Ander aardewerk uit de late zeventiende eeuw werd er niet gevonden.
De archeologen vonden ook een metalen haak, die mogelijk werd gebruikt om huiden of tenten op te spannen, en een malie, een veterbuisje waarmee werd voorkomen dat wolveters ontrafelden. Veters (en dus ook malies) hadden in de eerste helft van de zeventiende eeuw grotendeels plaatsgemaakt voor metalen haakjes. De malies werden zowel op Roanoke Island als in Cape Creek gevonden.
Al met al vond het team 125 kilo indiaans aardewerk, dat meerdere eeuwen van nederzettingen bestreek, vertelt Swindell. Van het Engelse aardewerk genaamd – Border Ware – werden enkele tientallen scherven gevonden, goed voor drie à vier potten.
Hij wijst erop dat de eerste Engelse kolonist van wie bekend is dat hij het gebied bezocht, daar pas in 1655 arriveerde. Luccketti vult aan dat er, anders dan op de vindplaats van Cape Creek, geen duidelijke ruilhandelsobjecten zijn gevonden, die zouden wijzen op handel mét in plaats van vestiging ván Europeanen. Hij denkt dat de kolonisten na het vertrek van White naar deze plek kunnen zijn verhuisd om te gaan leven bij indiaanse bondgenoten.
Maar Brett Riggs, een archeoloog van de University of North Carolina in Chapel Hill die niet bij de opgraving was betrokken, wijst erop dat indianen zich heel snel spullen eigenmaakten die door Europeanen waren achtergelaten.
“Alles wat bruikbaar was, namen ze mee,” zegt hij. “Ze zouden de plek hebben schoongezogen.” Zelfs glas van flessen was waardevol voor het slijpen van pijlpunten. Hij waarschuwt ervoor dat Europese goederen nog niet gelijkstaan aan Europese kolonisten.
De vrijwilligers van de Foundation geven toe dat de kwestie niet is opgelost. “Wat we hebben gevonden, is veelbelovend,” zei Martha Williams terwijl ze onlangs op een ochtend een pauze nam van haar zeefwerk op Vindplaats X. “Ik zou het prachtig vinden als we definitief bewijs vonden, maar we hebben slechts fragmenten.”
Het nauwkeurig dateren van materiaal, om de ‘Verdwenen kolonie’ te onderscheiden van latere kolonisten, is heel lastig. Koolstofdatering en andere dateringstechnieken zijn niet precies genoeg, en aardewerktypen en -stijlen veranderen niet plotseling en gelijktijdig per periode en per plek.
Zo stammen de scherven van een Border Ware-pot die rond de rivier de Edenton werden gevonden, uit de late zeventiende eeuw. “Ik kon geen materiaal tussen 1590 en 1630 dateren”, zegt Hume, een gerenommeerd expert op het gebied van koloniale artefacten. “Heeft iemand iets zes weken lang of zes jaar lang bewaard? Dat is heel lastig om te bepalen.”
Gezien de nieuwe vondsten en de sleuven die nog gegraven zullen worden, hebben de archeologen goede hoop dat ze op aanwijzingen zullen stuiten die het raadsel van de verdwenen kolonisten zullen oplossen.
“Er is nog heel wat grond te verzetten,” zegt Swindell. En geen van de opgravingsgroepen heeft zijn vondsten tot nog toe wetenschappelijk beschreven en geanalyseerd.
“We weten nog altijd niet wat er precies is gebeurd en we wachten op overtuigende argumenten”, zegt Charles Ewen, een archeoloog van de East Carolina University die geen deel uitmaakte van een van beide teams. “Ik denk dat alles nog open is.”