Even ten noorden van de wereldberoemde Okavango-delta in Botswana lag het landschap er weelderig en groen bij terwijl de zomerregens geleidelijk aan begonnen af te nemen en het steeds koeler werd. Maar er klopte iets niet. In het hele gebied zagen mensen savanneolifanten – die elk zo’n zeven ton kunnen wegen – strompelend en in cirkels rondlopen. Hun zware poten knikten als ze de volgende stap probeerden te zetten. Eén voor één zakten ze, vaak voorover, op de grond.
Een eerste cluster van 44 olifanten overleed in maart 2020. Half juni hadden natuurbeschermers in dit afgelegen gebied van zo’n 7800 vierkante kilometer inmiddels 350 karkassen geteld. In januari was het aantal mysterieuze sterfgevallen tot boven de 450 gestegen.
‘Er hing een zeer doordringende stank,’ zegt Davango Martin, voormalig manager van het Kadizora Camp, een toeristenlodge in het gebied. Begin mei reed hij over het terrein rond de lodge toen hij de stank voor het eerst opving en in het dichte struikgewas een olifantenkadaver vond. ‘Het karkas was helemaal vergaan en geen dier had ervan gegeten – alleen maden.’
Elk sterfgeval onder Afrikaanse olifanten is alarmerend. Hun aantal is afgenomen van naar schatting één miljoen in 1979 tot circa 415.000 volgens de laatste telling – een afname die is te wijten aan stropers die het al tientallen jaren hebben voorzien op het ivoor van de slagtanden van de dieren. Daarnaast lijdt de olifantenpopulatie onder het verlies van habitat en confrontaties met mensen. Met zo’n 130.000 olifanten wordt Botswana beschouwd als een van de laatste bastions waar deze dieren veilig zijn, dus haalde de mysterieuze dood van honderden van de dikhuiden het internationale nieuws.
Lees ook: 87 Olifanten gedood in Afrika’s laatste ‘veilige haven’ | National Geographic
Onder zware druk van milieubeschermers maakten de Botswaanse autoriteiten in september 2020 bekend dat ze de boosdoeners hadden gevonden: neurotoxines die waren geproduceerd door afstervende blauwwieren (of cyanobacteriën). Deze algensoorten gedijen goed in stilstaand en voedingsrijk water, waar ze gifstoffen produceren die zeer schadelijk zijn voor het zenuwstelsel van dieren die van het water hebben gedronken.
Maar uit ruim één jaar durende analyse van documenten en talloze interviews met onderzoekers door National Geographic hebben aangetoond dat veel van de bewijzen die tot de bovengenoemde verklaring hebben gevoerd, niet erg betrouwbaar zijn – en dat de Botswaanse regering belangrijke kansen heeft gemist om de zaak tijdig en grondig te onderzoeken.
Meerdere experts van buiten en functionarissen van de laboratoria waar analyses in opdracht van de regering zijn uitgevoerd, zeggen dat het testen van mogelijke doodsoorzaken – waaronder blauwwieren – geen duidelijke resultaten hebben opgeleverd en dat bewijzen zijn achtergehouden en onjuist zijn gehanteerd. De betrokkenen vrezen dan ook dat de boosdoener achter de dood van de olifanten in de toekomst opnieuw kan toeslaan.
Al vanaf het eerste begin waren de sterfgevallen in raadselen gehuld. De slagtanden van de dieren waren onaangeroerd gebleven, zodat stroperij kon worden uitgesloten. Gieren en andere aaseters die zich aan de karkassen tegoed hadden gedaan, leken nergens last van te hebben. Dat gold ook voor de runderen en zebra’s die op dezelfde drenkplaatsen water hadden gedronken, wat vergiftiging door een substantie in het water erg onwaarschijnlijk maakt. En duidelijk was ook dat het vreemde gedrag van de olifanten niet overeenkwam met de symptomen van enige bekende ziekte.
De olifanten stierven in afgelegen gebied dat vooral gedurende de COVID-19-pandemie zeer moeilijk bereikbaar was. Dat kan mede verklaren waarom er maanden verstreken voordat het Botswaanse Department of Wildlife and National Parks (DWNP) een volledig team van experts naar het gebied stuurde om weefselmonsters van de karkassen te nemen. Het aanbod van talloze personen en organisaties die op zoek wilden gaan naar nieuwe kadavers en zo snel mogelijk monsters wilden nemen, werd door de dienst echter genegeerd of afgeslagen, aldus diverse experts wier aanbod om te helpen eveneens werd afgewezen.
‘We hadden de kans om de oorzaak van deze sterfgevallen grondig te onderzoeken en eventuele toekomstige uitbraken te beheersen, maar helaas hebben we die kans gemist,’ zegt Erik Verreynne, wildlife-dierenarts en consultant in de hoofdstad van Botswana, Gaborone. Verreynne was niet betrokken bij het onderzoek van het ministerie.
Hij en veel andere dierenartsen, wetenschappers en milieubeschermers stellen dat neurotoxines die bij algenbloei vrijkomen geen logische verklaring bieden voor de dood van de olifanten. Talloze andere dieren die op dezelfde drenkplaatsen water hebben gedronken, zijn niet gestorven – afgezien van één enkel paard. Bovendien deden de eerste sterfgevallen zich aan het begin van het regenseizoen voor, wanneer blauwwieren doorgaans door de aanvoer van vers water worden weggespoeld. En waarom zijn sommige olifantenkadavers op de spoelvlakte van riviertjes gevonden, waar blauwwieren doorgaans niet gedijen?
Mmadi Reuben, hoofddierenarts van de DWNP, verklaarde in een e-mail aan National Geographic dat onderzoekers van de regering niet alleen maar zijn afgegaan op weefselmonsters van olifanten en watermonsters uit drenkplaatsen; ze kwamen tot hun conclusie door een combinatie van laboratoriumonderzoek, de analyse van de symptomen die de dieren vertoonden, genetische tests, het meewegen van milieuomstandigheden, de aanwezigheid van diverse ziekten in het gebied en andere factoren. Volgens de regering konden onderzoekers de neurologische symptomen van een van de aangetaste olifanten ongedaan maken met een geneesmiddel dat via het zenuwstelsel werkt en doorgaans wordt gebruikt om dieren onbeweeglijk te maken, wat erop wijst dat er wel degelijk sprake is geweest van neurotoxines.
‘De diagnose van zo’n complex scenario mag nooit gezien worden als iets dat op één laboratorium en één set van gegevens berust,’ aldus Reuben. In plaats daarvan moet er ‘onderzocht worden waar de verschillende puzzelstukjes in elkaar passen, zodat er een duidelijker beeld ontstaat.’
Hoewel neurotoxines van blauwwieren een mogelijke doodsoorzaak kunnen zijn, denken de meeste experts die door National Geographic zijn geïnterviewd dat de bewijzen daarvoor allesbehalve sluitend zijn. ‘Die bewijzen zouden waarschijnlijk genoeg zijn voor een voorlopige diagnose, maar niet voor een definitieve,’ zegt Val Beasley, een emeritus-professor in veterinaire en ecologische toxicologie aan de University of Illinois Urbana-Champaign die niet bij het onderzoek was betrokken.
Lees ook: Waar mensen het moeilijk hebben, lijden olifanten | National Geographic
En als de oorzaak een nieuw soort blauwwier-neurotoxine was die nog niet door de wetenschap is geïdentificeerd? Of een onbekende combinatie van uitwerkingen van meerdere toxines? Wat als de boosdoener een onbekende infectieziekte is geweest?
Door de afwezigheid van definitieve antwoorden denken kritische wetenschappers dat het van cruciaal belang is om ernaar te blijven zoeken, want als dat niet gebeurt, zou dat weleens dodelijke gevolgen kunnen hebben – niet alleen voor olifanten maar voor alle wilde dieren in en rond dit gebied.
‘Met meer kennis en bewustwording zouden ze in staat zijn om dit niet alleen bij olifanten te voorkomen, maar bij andere waardevolle wilde fauna en ook bij veedieren en mensen,’ zegt Beasley.
Vergaren van bewijs
Het vaststellen van de oorzaak van een massasterfte onder dieren is altijd zeer moeilijk, zegt Christine Gosden, een medisch genetica van de University of Liverpool die niet bij het onderzoek van de Botswaanse overheid was betrokken. Ze wijst erop dat er in de VS ruim 25 jaar, enorme sommen geld en samenwerkingen met internationale experts nodig zijn geweest om tot de vaststelling te komen dat veel Amerikaanse zeearenden stierven aan een nog onbekende stam van blauwwier-neurotoxines.
Om de doodsoorzaak van de olifanten te bepalen hebben onderzoekers allerlei bewijsmateriaal verzameld en geanalyseerd, waaronder weefselmonster van de organen van de gestorven dieren, watermonsters uit naburige drenkplaatsen en monsters van het slib op de bodem van deze drenkplaatsen, waar blauwwieren soms gedijen.
Door een tekort aan middelen, de moeilijke reisomstandigheden en een gebrek aan kennis van het landschap waren de onderzoekers van het DWNP vanaf het begin gehandicapt. Half mei 2020 had een regionaal onderzoeksteam de karkassen onderzocht en monsters genomen, maar het ministerie stuurde pas zes weken later een topteam vanuit de hoofdstad Gaborone, dat onder leiding van Reuben stond.
Lees ook: Olifanten in gevangenschap kunnen tbc op mensen overdragen | National Geographic
Tegen die tijd verkeerden veel van de kadavers al in verregaande staat van ontbinding. Ook bleek het moeilijk om nieuwe kadavers vanuit de lucht te spotten. ‘De meerderheid van de monsters die ter plekke zijn vergaard, waren niet van een ideale kwaliteit – ze waren oud,’ geeft Reuben toe. Maar volgens hem waren ze ‘van voldoende kwaliteit’ om er bepaalde analyses op uit te voeren.
Volgens Kabelo Senyatso, de huidige directeur van de DWNP die ten tijde van de massasterfte nog niet de leiding had, hielden dierenartsen van de regering de situatie in de gaten en riepen ze pas de hulp van het team uit de hoofdstad in toen ze meenden dat er nader onderzoek nodig was.
Maar Joseph Okori, van 2005 tot 2009 hoofddierenarts van de DWNP, behoort tot een aantal experts dat meent dat hogere beambten de situatie pas echt serieus begonnen te nemen nadat de sterfgevallen in Botswana internationaal opzien baarden.
Afgewezen hulp
De Botswaanse milieugroep Elephants Without Borders stuurde al in een vroeg stadium rapporten over de sterfgevallen naar het departement, met daarin GPS-coördinaten en foto’s van olifantenkadavers. Uit de rapporten valt af te lezen dat de organisatie aanbood om personeel van de DWNP naar de vindplaatsen te vervoeren, luchtopnamen van het gebied te maken, de logistiek die daarvoor nodig was zelf te financieren en mee te helpen met het verwijderen van de slagtanden van de dode dieren, om te voorkomen dat ze in handen van ivoorsmokkelaars zouden vallen. Maar volgens Keith Lindsay van de Amboseli Trust for Elephants, een onderzoeksgroep in Kenia die met Elephants[ML1] Without Borders samenwerkt, heeft de DWNP op geen van deze voorstellen gereageerd.
De Botswaanse regering staat op gespannen voet met Elephants Without Borders. De organisatie wordt verweten dat ze om politieke redenen overtrokken gegevens over het aantal sterfgevallen onder olifanten heeft gepubliceerd. Maar volgens Niall McCann, directeur natuurbehoud van National Park Rescue, een milieugroep die zich wijdt aan de bescherming van de wilde fauna in Afrika’s nationale parken, staat de Botswaanse regering van oudsher bekend om haar gebrek aan transparantie en weigering om hulp van buiten in te roepen. Meerdere experts wilden officieel geen commentaar geven op dit artikel, omdat ze vreesden dat kritiek op de aanpak van het regeringsonderzoek zou kunnen leiden tot het intrekken van onderzoeksvergunningen.
Een ander aanbod om te helpen werd gedaan door de Botswana Wildlife Producers Association, een groep fokkers van wilde dieren en professionele jagers. De vereniging stelde voor om een team van plaatselijke dierenartsen en ecologen naar het gebied te sturen om daar te helpen met het nemen en prepareren van monsters. Volgens Verreyne, die lid is van de organisatie, wees de DWNP het aanbod van de hand met het argument dat de dienst alles onder controle had.
Ook Okori, voormalig dierenarts bij de DWNP, bood zijn hulp aan. Hij nam contact op met Cyril Taolo, destijds interim-directeur van het departement, en zegt dat zijn aanbod werd afgeslagen. Taolo is niet langer verbonden aan de DWNP en wilde geen commentaar geven.
‘Het trieste is dat we deze zaak eigenlijk nooit grondig hebben kunnen onderzoeken,’ zegt Verreynne.
De huidige directeur van het departement, Senyatso, wilde niet ingaan op de vraag waarom zijn dienst de hulp van deze personen en organisaties heeft afgeslagen, maar zegt dat de DWNP wel degelijk hulp van buiten heeft geaccepteerd. Een van de organisaties die een bijdrage wilden leveren, was Ecoexist, een Botswaanse milieugroep die zich wijdt aan de bescherming van olifanten. In 2020 hebben leden van de groep gedurende de hele maand juli het gebied vanuit de lucht afgespeurd op nieuwe kadavers.
Eind juli maakte het Botswaanse ministerie van Milieu, Behoud van natuurlijke hulpbronnen en Toerisme bekend dat er tijdens dat onderzoek geen nieuwe olifantenkadavers waren ontdekt, maar het volledige rapport is nooit openbaar gemaakt. Ecoexist verwees voor verder commentaar naar de DWNP. Senyatso wilde het rapport niet met ons delen of ingaan op de bevindingen ervan, met het argument dat het vertrouwelijk is.
Gebrekkige communicatie
Uit eerdere tests was gebleken dat het niet om miltvuur ging, een potentieel dodelijke ziekte die wordt veroorzaakt door een bacterie die van nature in de bodem leeft. Om andere mogelijke oorzaken uit te sluiten (waaronder virale en bacteriële infectieziekten en verschillende toxines) riep de regering de hulp in van internationale experts die over gespecialiseerde apparatuur beschikten. (Lees meer over de dood van honderden nijlpaarden in 2017, die mogelijk aan miltvuur zijn bezweken.)
Om de monsters in verschillende laboratoria te kunnen testen nam de dienst ook contact op met Kathleen Alexander, professor in het behoud van wilde fauna aan de universiteit Virginia Tech. Alexander is medeoprichter van CARACAL, een onderzoeksinstituut in Botswana dat in het verleden met de regering heeft samengewerkt. Ze overlegde met buitenlandse experts en organiseerde via CARACAL de logistiek rond het testen van de genomen monsters: hoe de weefsel-, bodem- en watermonsters zouden worden vervoerd, getest en geanalyseerd.
Alexander staat achter het onderzoek van de regering en de conclusie die daaruit is getrokken. Volgens haar is er ‘geen regering die zóveel mankracht en geld heeft geïnvesteerd om ervoor te zorgen dat een episode van massasterfte van wilde fauna dusdanig alomvattend wordt onderzocht.’
Maar personeel van de betrokken laboratoria erkennen dat de kwaliteit en kwantiteit van de tot dusver binnengekomen monsters tekortschiet.
Ook Chris Foggin, dierenarts bij de Victoria Falls Wildlife Trust (een Zimbabwaanse milieugroep), heeft monsters ontvangen, maar hij zegt dat sommige ervan van zulke slechte kwaliteit waren dat ze ‘onbruikbaar’ waren. Andere weefselmonsters, onder meer van een zieke olifant die moest worden afgemaakt, waren van betere kwaliteit, maar hij weet niet in hoeverre dat monsters representatief is voor de sterfgevallen in Botswana. Foggin blijft sceptisch over de officiële diagnose van de Botswaanse regering.
Ook Johan Steyl, veterinair patholoog aan de Universiteit van Pretoria in Zuid-Afrika, ontving weefselmonsters. Hoewel hij niet op de details van het onderzoek wilde ingaan omdat hij het vertrouwen van zijn opdrachtgever niet wilde beschamen, sloten de tests uit dat het om toxines uit blauwwieren ging (waarvan bekend is dat ze de lever aantasten), althans volgens wetenschappers die liever anoniem wilden blijven omdat ze niet bij het onderzoek waren betrokken maar wel toegang tot Steyls gegevens hadden. Ook kon worden uitgesloten dat het om encefalo-myocarditis ging, een virale infectie waarvan vermoedt wordt dat ze door knaagdieren wordt verspreid. Volgens Roy Bengis, voormalig hoofddierenarts van het Kruger National Park in Zuid-Afrika waren begin jaren negentig 64 olifanten in het park aan deze ziekte gestorven.
In geen van de betrokken laboratoria werden directe bewijzen gevonden voor de hypothese dat neurotoxines van blauwwieren verantwoordelijk waren voor de dood van de olifanten. Om zulke directe bewijzen te vinden moet het hersenweefsel van de gestorven olifanten op neurologische schade worden onderzocht, zegt Gosden van de University of Liverpool, maar ‘bij de temperaturen die in Botswana heersen, veranderen de hersenen zeer snel in vloeistof.’
Zonder hersenweefsel om te onderzoeken is het testen van water- en bodemmonsters op de blauwwieren die de toxines produceren de logische volgende stap.
Alexander en CARACAL stuurden veertig monsters naar de Food and Drug Assurance Laboratories in Pretoria. Maar daarbij deed zich een hele reeks tegenslagen voor. Volgens Azel Swemmer, technisch directeur van het lab, braken onderweg enkele van de glazen fiolen waarin de monsters werden bewaard, terwijl andere fiolen niet waren voorzien van etiketten met daarop de juiste informatie over de herkomst van de monsters. Bovendien was er volgens haar net genoeg geld om ongeveer een kwart van de monsters te testen.
Het testprogramma bleek uiteindelijk grotendeels zinloos: volgens Swemmer hield de voornaamste hypothese van Alexander in dat het een anatoxine-a was – een zeer krachtig en snelwerkend gif dat door blauwwieren wordt uitgescheiden – die verantwoordelijk was voor de dood van de olifanten. Maar FDA Laboratories beschikt niet over de mogelijkheid om op dit type blauwwier-neurotoxine te testen. Deze omstandigheid lijkt door de slechte communicatie niet te zijn opgepikt, zo blijkt uit e-mails tussen CARACAL en het lab waarin National Geographic inzage heeft gehad.
Toch werden in enkele monsters aanwijzingen voor de aanwezigheid van andere blauwwier-neurotoxines gevonden. Met het oog op vertrouwelijkheid wilde Swemmer niet ingaan op de specifieke resultaten van deze tests, maar ze waarschuwde dat het nog lastig zal worden om definitieve conclusies te trekken, gezien het kleine aantal monsters en de lukrake manier waarop de monsters zijn vervoerd en gehanteerd.
Maar Alexander is het niet eens met die inschatting. ‘De monsters zijn zo snel mogelijk en op correcte wijze vervoerd, iets wat vooral op afgelegen plekken en tijdens een pandemie een hele klus is geweest,’ zegt zij.
Nieuwe aanwijzingen
Ook zonder harde bewijzen van hersenweefsels en watermonsters waarin de aanwezigheid van blauwwier-neurotoxines is aangetoond, konden functionarissen volgens Reuben diverse andere mogelijkheden uitsluiten. Volgens hem hadden de olifanten last van duizeligheid en vermoeidheid en ook moeite met lopen, symptomen die allemaal wijzen op neurotoxines als doodsoorzaak.
Niettemin erkent hij dat er nog onbeantwoorde vragen zijn. De regering zal ‘veel van de kwesties die tijdens het onderzoek zijn opgeworpen,’ nader onderzoeken, zegt hij, waaronder de vraag waarom er in het gebied alleen olifanten zijn gestorven.
In oktober 2020 ontving een multidisciplinair team van onderzoekers van Queen’s University Belfast in Noord-Ierland een beurs voor verdere samenwerking met de DWNP en Botswaanse experts om de oorzaak van de sterfgevallen definitief vast te stellen. Dat project werd in december 2022 afgerond, maar volgens Eric Morgan, veterinair epidemioloog en leider van het project, waren de conclusies niet eensluidend.
Het feit dat er geen olifanten meer stierven toen de drenkplaatsen eenmaal waren opgedroogd, wijst erop dat een ziekteverwekker in het water de doodsoorzaak was. Die mogelijkheid wordt nog eens bevestigd door een analyse van satellietopnamen van de regio, die in november 2021 werd gepubliceerd. Uit de analyse blijkt dat zich in de maanden dat de olifanten stierven een ongekende bloei van blauwwieren in de hele Okavango-regio heeft voorgedaan.
Maar ook in die analyse kan de aanwezigheid van de meest verdachte blauwwier-variëteit niet worden aangetoond. Volgens olifantenexpert Lindsay blijkt uit de analyse evenmin of, en zo ja welke, neurotoxines destijds in het gebied aanwezig waren en hoeveel olifanten aan de gifstoffen zijn blootgesteld.
Maar volgens Paul Oberholster, expert in blauwwieren aan de Universiteit van de Vrijstaat in Bloemfontein, Zuid-Afrika, behoren de satellietopnamen tot de duidelijkste aanwijzingen voor de mogelijkheid dat blauwwieren een rol hebben gespeeld in de dood van de dieren. (Oberholster was niet betrokken bij het onderzoek.)
De olifanten stierven kort na een episode van ‘meer-omkering’, een seizoensgebonden fenomeen waarbij in reservoirs met stilstaand water als gevolg van veranderingen in de windrichting en de temperatuur een vermenging van waterlagen optreedt. De wind die in oktober in Botswana heerste, moet waterlagen van drenkplaatsen hebben ‘omgekeerd’ die vol zaten met dierlijk afval, waardoor er volgens Oberholster ideale omstandigheden voor de explosieve bloei van blauwwieren ontstonden. Toen de temperatuur in oktober daalde, begonnen de blauwwieren af te sterven en tot ontbinding over te gaan, waarbij ze grote hoeveelheden neurotoxines uitscheidden. Volgens hem waren het deze neurotoxines die de olifanten binnenkregen toen ze water uit de drenkplaatsen dronken.
Oberholster denkt dat de neurotoxines vooral olifanten hebben getroffen, omdat afgebroken blauwwieren in het omgewoelde water blijven zweven of naar diepten afzinken waar olifanten hun water opzuigen. Dat sluit aan op de oorspronkelijke hypothese van de DWNP, namelijk dat olifanten in tegenstelling tot andere dieren hun drinkwater vanuit een grotere diepte opzuigen dan andere dieren.
Olifanten kunnen soms waterlagen op grotere diepten hebben verstoord, namelijk door in het water te ravotten en baden, zegt Lindsey, maar dat water werd niet gedronken. Bovendien denkt hij dat de gebruikelijke seizoensgebonden ‘water-omkering’ in meren en andere grotere waterreservoirs zich niet voordoet in de veel kleinere drenkplaatsen.
Vroege tekenen
Als blauwwieren inderdaad de oorzaak zijn geweest, dan is het volgens Oberholster van groot belang om precies vast te stellen welke toxines voor de dood van de dieren verantwoordelijk zijn geweest, zodat toekomstige gevallen voorkomen kunnen worden. In elk geval zullen gebieden die worden getroffen door een plotselinge bloei van blauwwieren omheind en goed in de gaten gehouden moeten worden, vooral in episoden van ‘meer-omkering’.
Door de enorme uitgestrektheid van de Okavango-delta is het ondoenlijk om alle waterreservoirs in het gebied in de gaten te houden. Alexander dringt aan op nader onderzoek om te kunnen voorspellen op welke plekken blauwwieren zich plotseling kunnen vermeerderen en om plaatselijke experts op te leiden die daarop kunnen reageren. (Lees meer over de ambitieuze missie om de Okavango-delta te redden.)
Meerdere experts die door National Geographic zijn geïnterviewd, vrezen dat zich elk moment een nieuwe episode van sterfgevallen kan voordoen, vooral als blauwwieren inderdaad de boosdoeners zijn geweest. Door de opwarming van de aarde, ernstige droogteperioden en het intensieve gebruik van kunstmest komen episoden van explosieve algenbloei wereldwijd steeds vaker voor.
Volgens Beasley moet de regering daarop voorbereid zijn. Zo zou ze actieve relaties met meerdere toxicologische laboratoria moeten opbouwen en in technologieën moeten investeren, waaronder helikopters, drones en gespecialiseerd gereedschap om bijvoorbeeld de schedel van olifanten open te breken.
Volgens Okori en anderen is ook het opbouwen van een multidisciplinair team van experts die in noodgevallen snel kunnen overleggen, van groot belang.
‘Vooral als je te maken krijgt met slechts één of twee sterfgevallen. Het zijn juist die gevallen die je in de gaten moet houden, want ze kunnen vroege aanwijzingen zijn voor veranderingen in het milieu,’ zegt Okori. Het zou een gevaarlijke strategie zijn om te wachten totdat er sprake is van een groot aantal sterfgevallen, zoals volgens hem in dit geval is gebeurd. Dit voorval is ‘niet alleen een boodschap voor Botswana, maar voor ons allemaal,’ zegt hij.
De National Geographic Society steunt Wildlife Watch, ons onderzoeksjournalistieke project waarin we aandacht besteden aan wildcriminaliteit en de uitbuiting van wilde flora en fauna. Lees hier meer artikelen van Wildlife Watch en, stuur tips, commentaren en verhaalideeën naar NGP.WildlifeWatch@natgeo.com. Ontdek meer over de non-profitmissie van de National Geographic Society op natgeo.com/impact.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op nationalgeographic.com