Na zeventig jaar van stekken, tegenslagen, plantenenzymen, enkele trucs en een zegening door de Māori’s zit het er dik in dat een van de zeldzaamste bomen ter wereld – die op een piepklein eilandje voor de uiterste noordkust van Nieuw-Zeeland staat – zijn bijzondere positie verliest. En dat is maar goed ook.
Een team van wetenschappers en leden van de Ngāti Kuri, de Māori-stam in de regio, zijn onlangs van het eilandje teruggekeerd, waar ze gezamenlijk plannen voor het behoud van de kaikōmako-boom (Pennantia baylisiana) hebben gesmeed. Afgelopen jaar hadden Ngāti Kuri-leden op het vasteland al tachtig zaailingen van de kaikōmako aangeplant.
Maar deze bemoedigende maatregelen konden alleen genomen worden na het vinden van antwoorden op twee belangrijke vragen. Hoe red je een boom zonder hem met een andere boom te kruisen, en wie kan die taak overnemen?
Veel geiten, geen fruit
Het verhaal van de kaikōmako-boom weerspiegelt het landschap waarin hij groeit: onbegaanbaar.
In 1945 identificeerden botanici een in het wild groeiende kaikōmako op het grootste eiland van de Three Kings Islands, in de Māori-taal ‘Manawatāwhi’. Het eilandje is ongeveer zo groot als Central Park in New York en de boom staat niet alleen op een zeer afgelegen plek maar is volstrekt alleen.
Dat is te danken aan geitenproblemen.
In 1889 werden vier geiten op het eilandje uitgezet om te dienen als voedselreserve voor mogelijke schipbreukelingen. De populatie nam razendsnel toe, totdat de niet-inheemse dieren in 1946 werden afgeschoten. De geiten roeiden verschillende plantensoorten uit, maar de kaikōmako overleefde hun vraatzucht dankzij een klassieke basisregel van het onroerend goed: locatie. In dit geval groeide de boom op een steile helling vol keien, ruim tweehonderd meter boven de eeuwige branding.
Sommige wetenschappers beseften dat de kaikōmako van onschatbare waarde was, een stukje biologisch erfgoed van Nieuw-Zeeland dat één rampzalige storm was verwijderd van definitieve uitsterving. Anderen vroegen zich af of de boom wel écht de enige van zijn soort was; misschien was het gewoon het meest afgelegen exemplaar van een gewone boomsoort die verder geen extra zorgen nodig had.
Tientallen jaren woedde onder experts het debat over de juiste taxonomie van de boomsoort, totdat ze het erover eens waren dat Pennantia baylisiana toch echt een unieke soort is. Deze boom en zijn verwanten zijn ‘tweehuizig’, wat betekent dat mannelijke en vrouwelijke vruchten door verschillende exemplaren worden voortgebracht – een onoplosbaar probleem voor een soort met een populatie van één.
“Het gaat om iets heel bijzonders,” zegt Geoff Davidson, voormalig eigenaar van een boomkwekerij bij Auckland.
Maar de oorspronkelijke kaikōmako, een vrouwelijk exemplaar, brengt ook enkele bloemen voort die pollen – mannelijke sporen – produceren. Wetenschappers vermoedden dat de rudimentaire sporen zouden kunnen dienen voor een verrassend staaltje van zelfbestuiving of autogamie. Maar bij het zoeken naar biologische oplossingen stuitten de experts telkens weer op het feit dat de boom het enige exemplaar was. Tussen de wetenschappelijke studies op het eilandje gingen soms jaren voorbij en het enige wat de wetenschappers bij hun onderzoek kon helpen, waren enkele stekjes van de eenzame boom die ze op het vasteland probeerden te ontwikkelen.
Ross Beever, een wetenschapper in Auckland die normaliter onderzoek deed naar schimmels, kwam tijdens de lunch vaak langs om de inmiddels uitgegroeide stekboompjes te inspecteren. Ze brachten clusters van witte bloesems voort, maar die verwelkten weer zonder dat ze vrucht droegen.
Geen vrucht, geen zaad, geen bomen.
Buiten de gebaande paden denken
Het feit dat de boom zich niet voortplantte, fascineerde Beever en was voor hem aanleiding de zaak nader te bestuderen.
“Ross zwengelde het onderzoek aan,” zegt Davidson over zijn vriend, die in 2010 overleed.
Beever probeerde alle aandacht van de boom (in de vorm van water en voedingsstoffen) op één enkel groepje bloesems te concentreren.
Na een proces van vallen en opstaan bereikte Beever een doorbraak: hij gebruikte een verdelgingsmiddel dat de functie van natuurlijke groeihormonen van planten nabootst. Het in water opgeloste middel was te zwak om de kostbare plant te schaden, maar het kon er wel voor zorgen dat de harde schalen van de pollen werden opgelost, zodat de bevruchting werd bevorderd. Vervolgens zouden de hormonen de vroege signalen van het bevruchte fruit aan de boom kunnen versterken, alsof het fruit met een zwak gepiep liet weten dat het water en voedsel nodig had.
De versterkte signalen brachten de kaikōmako ertoe om meer voortplantingsenergie in het fruit te steken en zo volgroeide, paarse vruchten van niet meer dan een centimeter lang te produceren – en in elk van de vruchten zat een gezond zaadje.
“Om dat te bedenken had je een wetenschapper nodig die buiten de gebaande paden kon denken,” zegt Davidson.
In de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig cultiveerden hij en Beever de eerste zes zaailingen van de kaikōmako. Davidson begon kaikōmako-bomen via zijn kwekerij te verkopen en schonk de opbrengsten aan milieuorganisaties. Hij vroeg zijn klanten om contact met hem op te nemen als de boompjes in bloei kwamen te staan.
“We dachten dat we een volgroeide mannelijke boom zouden krijgen,” zegt hij. “Dat was onze verwachting.”
Maar dat gebeurde niet. Al die nieuwe bomen waren natuurwonderen, maar ze waren geen garantie voor het overleven van de soort. Daarvoor waren exemplaren nodig die in het wild op het eilandje zelf zouden groeien.
Bioveiligheid en stapjes vooruit
Nu er eindelijk zaden beschikbaar waren, kon in 2005 een reddingsprogramma van de overheid worden opgestart, waarbij men zich ook voorbereidde op de ergste scenario’s.
Botanicus Peter de Lange, destijds werkend voor het Nieuw-Zeelandse ministerie van Milieubehoud, werkte samen met Janeen Collings, parkopziener en expert op het gebied van plantenbescherming. Ze ontwikkelden protocollen om de introductie van huis- en plaagdieren en plantenziekten op het eilandje vanaf het vasteland te voorkomen. Ze waren vooral beducht voor Phytophthora, de beruchte groep ziekteverwekkers die ook verantwoordelijk was voor de aardappelziekte, die halverwege de negentiende eeuw de grote hongersnood in Ierland veroorzaakte.
“Als je het niet goed doet, veroordeel je een heel scala van inheemse planten tot uitsterving.” zegt De Lange. “Het enige wat daarvoor nodig is, is iemand die met een modderige schep of vieze schoenen op het eilandje aan land stapt.”
Dankzij Davidsons kwekerij hadden de onderzoekers de beschikking over vierduizend kaikōmako-zaadjes, die ze zorgvuldig schoonmaakten, verpakten en in koelwagens vervoerden. De kostbare lading werd pas op Manawatāwhi zelf geopend. “Het was niet zomaar een trip naar het eilandje om er wat zaadjes uit te strooien,” zegt Collings. “Dat zou ongelooflijk veel eenvoudiger zijn geweest, maar in dit geval niet geschikt.”
Zij en haar collega’s zetten een raster van plekjes op het eilandje uit waar de kaikōmako goed zou kunnen gedijen. Ze konden er niet zomaar van uitgaan dat de dunne bodemlaag op de klippen de ideale habitat voor de boom was. De eenzame boom die daar stond, groeide daar immers alleen maar omdat de geiten er destijds niet bij konden.
In 2012 kon het team 65 piepkleine succesjes vieren. Ook hadden ze vijfhonderd zaden aan de Ngāti Kuri, de plaatselijke Māori-stam, gegeven om het conserveringsproject tot een gezamenlijke inspanning te maken.
Cultuurverandering
Volgens het geloof van de Māori’s reist de geest of wairua van een overleden stamlid naar het eilandje, om vandaar een laatste blik op hun thuisland Aotearoa, Nieuw-Zeeland, te werpen. Het eilandje en ook de kaikōmako nemen een centrale plaats in dat wereldbeeld in.
Volgens Sheridan Waitai, directrice van de Ngāti Kuri Trust Board, was het tot voor kort verboden voor de Māori-stammen of iwi om traditionele ceremoniën op de eilandjes te houden en het voogdijschap over het landschap op zich te nemen. De Ngāti Kuri Trust Board bemiddelt in de relatie tussen de stam en de Nieuw-Zeelandse overheid. De kaikōmako-boom “maakt deel uit van het weefsel van het leven,” zegt Waitai. “Elke soort die verdwijnt, is een scheurtje in dat weefsel, in onze geschiedenissen en onze culturen.”
En zoals de eenzame boom meerdere stammen telt, zo kunnen ook meerdere waarheden uit een en hetzelfde wortelstel voortkomen. Westerlingen introduceerden geiten in het kwetsbare ecosysteem van de eilandjes en stalen later een opschietende wortelopslag van de laatste kaikōmako-boom op Manawatāwhi. De wetenschappelijke inspanningen die later volgen, vonden lange tijd plaats vanuit eenzijdig westers perspectief, maar ze zorgden wel voor de overleving van taonga – kostbare hulpbronnen en natuurschatten.
Dus nodigden de Ngāti Kuri wetenschappers uit om een gezamenlijke aanpak te ontwikkelen. “We zeiden tegen hen dat we het onderzoek op ons land en in onze oceaan niet langer zouden steunen tenzij jullie de kennis die jullie aan onze regio ontnemen, met ons delen,” zegt Waitai. Manawatāwhi wordt nu gezamenlijk beheerd door het ministerie van Milieu en de Ngāti Kuri. “Wij leiden,” zegt Waitai, “en zij voorzien.”
De Ngāti Kuri werken samen met botanici en andere experts om de beste habitat voor de boom te zoeken en zich voor te bereiden op de dag dat er op Manawatāwhi opnieuw talloze wilde kaikōmako-bomen groeien. De eerste ceremoniële reis naar het eilandje, onder leiding van de iwi, vond plaats in oktober. Het team trof geen enkele zaailing aan, maar het kon in het herbeboste landschap niet alle aanplantplekken van het overheidsprogramma onderzoeken.
Voorlopig heeft de eenzame kaikōmako-boom nog geen gezelschap, zoals dat generaties lang het geval is geweest. Maar er is inmiddels één verschil: voorbij de horizon wachten vrienden.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com