De Florentijnse bibliothecaris Antonio Magliabechi liet bij zijn overlijden in 1714 een bibliotheek na van meer dan dertig­duizend gedrukte en drieduizend hand­geschreven boeken. Het bezitten van zo’n enorme verzameling was begin achttiende eeuw alleen weggelegd voor aristocraten en hoge geestelijken. ­Boeken golden in die tijd als luxeartikel.

De boekenproductie neemt toe

Vóór de industriële revolutie was het drukken van een boek erg prijzig. Begin negentiende eeuw kostte een nieuw boek een derde deel van het maandinkomen van een dagloner.

Maar al in de loop van de achttiende eeuw werd lezen steeds populairder. De meeste boeken verschenen in een bescheiden oplage, maar er waren ook bestsellers. Zo beleefden sommige teksten van Voltaire meer dan veertig herdrukken. La nouvelle Héloïse van Rousseau werd zelfs ruim zeventig keer herdrukt, en van de 36 delen tellende Encyclopédie van Diderot en d’Alembert werden in Europa in totaal 24.000 exemplaren verkocht.

De eerste bibliotheken

Om aan de vraag naar leesvoer te voldoen ontstonden in grote steden openbare bibliotheken, niet alleen bedoeld voor studenten en geleerden maar ook voor de ‘nieuwsgierigen’, oftewel literatuurliefhebbers.

De collectie van Magliabechi zou bijvoorbeeld de kern gaan vormen van de Nationale ­Centrale Bibliotheek van Florence, die in 1747 openging. De eerste Nederlandse publieke bibliotheek, de Bibliotheca Thysiana in Leiden, werd gevestigd in 1657.

Leesclubs en abonnementen

Debatten en intellectuele bijeenkomsten werden zo populair dat er plekken ontstonden waar men zich in verenigingsverband aan het lezen wijdde. Zo richtte Benjamin Franklin in 1731 in Philadelphia de Library Company op, die gebruik maakte van een innovatief concept: de abonnementsvorm.

Samen met vijftig anderen richtte Franklin een fonds op om boeken te kopen in de boekhandels van Londen om zo een bibliotheek te vormen voor iedereen. Elk lid moest een forse geldelijke bijdrage doen. Na tien jaar telde de bibliotheek vierhonderd boeken, in 1770 waren het er al ruim tweeduizend. Leden mochten gratis boeken lenen; wie geen lid was moest een borg betalen plus een bedrag voor het lezen van het boek.

De opkomst van het lezen in Nederland

In Frankrijk stonden dergelijke clubs bekend als ‘leeskamers’, die te vinden waren in alle belangrijke handels­steden. Een Engelse reiziger beschreef dat leeskamers ‘drie zalen’ hadden: ‘In de winter wordt er een goed vuur gestookt en zijn er kaarsen.’

Ook in Nederland (destijds de Republiek) werd steeds meer gelezen. Voor gegoede burgers bestonden er in de achttiende eeuw leesgezelschappen, waar men boeken ruilde. Vanaf 1794 kwamen er ‘nutsleeszalen’, gesticht door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Daar konden ook minder welgestelden terecht.

Een abonnement als statussymbool

De achttiende eeuw was eveneens de periode waarin dagbladen en tijdschriften tot bloei kwamen. Ook deze werkten vaak op basis van abonnementen. Bezit van zo’n abonnement werd een statussymbool. Je naam kwam op de gedrukte lijst van abonnees te staan, zodat je kon pronken met je maatschappelijke en financiële positie.

Afgezien van boeken circuleerden er in de achttiende eeuw ook allerlei andere typen drukwerk. Vaak waren die op het volk gericht, van mindere kwaliteit en niet bedoeld voor de eeuwigheid: pamfletten, prentjes, vlugschriften, leerboekjes, catechismussen, almanakken, kalenders, teksten van blijspelen en korte kronieken.

De kranten van de armen

Dergelijke lectuur was heel lucratief voor de drukkerijen. Ook konden straatverkopers ervan bestaan, onder wie de blinden, die in Spanje vanaf 1727 als enigen het recht hadden kranten en ander drukwerk op straat te verkopen.

In de achttiende eeuw verscheen ook veel clandestien drukwerk. Vaak waren het satirische, pornografische, antireligieuze of politiek radicale geschriften, die de weg vrijmaakten voor de geest van de revolutie, die in Frankrijk in 1789 zou uitbreken. Deels was zulk drukwerk alleen bedoeld om winst te maken. In Zwitserland en Nederland bijvoorbeeld waren veel drukkers gespecialiseerd in de productie van boeken voor de Franse markt. Deze boeken werden voor de helft van de prijs verkocht – tot ­ongenoegen van de Franse uitgevers.