Othniel Charles Marsh en Edward Drinker Cope behoorden tot de bekendste bottenjagers van de negentiende eeuw. Toen de paleontologie nog in haar kinderschoenen stond, ontdekten deze mannen meer dan honderd dinosauriërs – waaronder Stegosaurus, Triceratops en Lystrosaurus.

Het tweetal staat niet alleen bekend om die vondsten, maar ook om hun onderlinge competitiedrang en vergaande pogingen elkaar te saboteren – onder meer door middel van omkoping, bedrog en laster.

Van vrienden tot rivalen

In 1863 kwamen de jonge Amerikaanse onderzoekers Othniel Marsh en Edward Cope elkaar tegen in Berlijn. Hun gemeenschappelijke liefde voor paleontologie, op dat moment een nieuw academisch veld rond het onderzoek naar fossielen, leidde al snel tot een vriendschap.

Terug in de Verenigde Staten onderhielden de mannen briefcontact en vernoemden ze zelfs nieuwe soorten naar elkaar. Cope bestempelde een soort tot Ptyonius marshii; Marsh noemde zijn ontdekking Mosasaurus copeanus.

Er zijn verschillende theorieën over de aanleiding van het conflict dat de mannen uit elkaar zou drijven. Mogelijk begon het in 1868, toen Marsh zijn vriend Cope vergezelde op een expeditie bij een steengroeve in New Jersey. Daar sloot hij stiekem een deal met de eigenaren van de groeve: nieuwe fossielen moesten aan hem geleverd worden, niet aan Cope.

Grote blunder

Cope-biograaf Jane Davidson noemt een andere gebeurtenis in hetzelfde jaar, toen Cope een beschrijving publiceerde van de nieuwe soort Elasmosaurus platyurus. In de reconstructie van dit wezen maakte hij een grote fout: hij wisselde de staart en nek van het dier om.

Het was Marsh die de blunder aankaartte en zout in de wond van zijn collega strooide. Vernederd probeerde Cope alle edities op te kopen van het blad waarin zijn fout gedrukt stond, maar het was te laat. Marsh zou ervoor zorgen dat noch Cope noch de wetenschappelijke gemeenschap de flater ooit zou vergeten.

Tekst loopt door onder de afbeelding.

paleontologen ruzie sabotage paleontologie fossielen cope
De Luan, Alamy
Na de ontdekking in 1867 werden de botten van een Elasmosaurus naar Edward Drinker Cope gestuurd. Hij reconstrueerde het skelet per ongeluk met de schedel aan het uiteinde van de start.

Naarmate de relatie tussen de paleontologen verslechterde, begonnen de mannen elkaar te beschuldigingen van onder meer plagiaat en spionage. De ruzie escaleerde toen beide onderzoekers actief waren op vindplaatsen in Como Bluff, Wyoming, van 1877 tot 1879. Marsh gaf zijn team de opdracht alle resterende botten op een site voor vertrek te vernietigen, zodat Cope ze niet zou kunnen bemachtigen.

Financiële problemen

Marsh kreeg een baan als belangrijkste paleontoloog bij de US Geological Survey, een wetenschappelijk bureau dat onderdeel vormt van de Amerikaanse overheid. Die positie hielp bij het legitimeren en financieren van zijn werk, terwijl Cope in die periode juist financiële problemen had.

Dat was niet het enige slechte nieuws voor Cope. Op 16 december 1889 schreef John W. Noble, de Amerikaanse minister van Binnenlandse Zaken, hem een brief met de eis dat hij zijn verzameling fossielen moest overdragen aan het Smithsonian Institute. Omdat Cope ten tijde van de vondsten werkzaam was geweest voor een overheidsinstantie, stelde Noble, waren de fossielen niet van hem. Cope was hij ervan overtuigd dat de schrijver van de brief niet Noble was, maar Marsh.

Wie won de bottenoorlog?

Om zijn rivaal terug te pakken, deelde Cope een voorraad van briefjes en artikelen met fouten die Marsh door de jaren heen had gemaakt met journalist William H. Ballou. Ook beweerde hij dat Marsh meermaals plagiaat had gepleegd en fraudeerde met federale fondsen. Op 12 januari 1890 verscheen het verhaal in The New York Herald. Marsh reageerde met een eigen reeks artikelen; de krant werd een boksring voor twee kibbelende paleontologen.

Het conflict kwam ze duur te staan. In 1892 werd Marsh door zijn leidinggevende gevraagd om op te stappen bij de US Geological Survey. Hij overleed zeven jaar later, ongetrouwd en kinderloos, aan een longontsteking. En Cope? Enkele jaren voor zijn dood in 1897 zag hij zich gedwongen zijn verzameling fossielen te verkopen.

Hoewel de mannen bij elkaar zo’n 1700 wetenschappelijke artikelen publiceerden en meer dan 130 uitgestorven soorten identificeerden, eindigden ze allebei als verliezers.

Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief van National Geographic en ontvang de favoriete verhalen van de redactie wekelijks in je mail.

paleontologen ruzie sabotage paleontologie fossielen marsh
Alpha Historica, Alamy
Othniel Charles Marsh (achterste rij, midden) poseert voor een foto met zijn veldwerkteam in 1872.