Niemand heeft de twee gezichten van het Londen van de 19de eeuw beter in woorden weten te vangen dan Charles Dickens. Aan de ene kant was het een bijzonder moderne stad, die met grote passen afstevende op een stralende toekomst.

Aan de andere kant was het een duister en smerig oord, waar armoede en kinder­uitbuiting aan de orde van de dag waren.

De eerste jaren van Charles Dickens

Dickens’ wieg stond overigens niet in de Britse hoofdstad, maar in Portsmouth. Toen de kleine Charles tien jaar oud was, verhuisde het gezin naar Londen. De familie Dickens kwam te wonen in Bayham Street in Camden Town,­ destijds een buitenwijk van Londen.

In het kleine maar nieuwe huis woonden Dickens’ ouders niet alleen met hun vijf kinderen, maar ook nog met een neef en een dienstmeisje.

John Foster, een goede vriend en biograaf van Dickens, betitelde Camden Town als ‘het armste deel van de buitenwijken’, maar die omschrijving strookte niet met de werkelijkheid. Toen de familie er in 1822 naartoe verhuisde, was Camden Town immers een middenstandswijk, waar vooral winkeliers en arbeiders woonden.

Maar Foster had kennelijk vooral oog voor datgene wat vandaag de dag ook wel ‘dickensiaans’ wordt genoemd: hij zag armoede, verwaarloosde kinderen, duistere fabrieken en smerige straten.

Het klopt dat Dickens al snel te maken kreeg met die donkere kant van de stad, maar in zijn­ vroegste kinderjaren was dat nog niet het geval.

Het leven was duur

Eind 1823 verhuisde de familie Dickens naar 4 Gower Street North. Het nieuwe onderkomen was twee keer zo groot en lag dichter bij het centrum. De straten waren hier weliswaar geplaveid, maar ook was het leven er veel duurder.

De ­Dickens’ hadden inmiddels zeven kinderen en kampten structureel met financiële problemen. In David Copperfield, misschien wel de meest autobiografische roman van Dickens, komt het personage Wilkins Micawber voor, een schoolvoorbeeld van iemand die arm is, maar altijd vertrouwen houdt in betere tijden.

charles dickens
bridgeman/aci
Mensen wachten midden in de winter op een plek in de nachtopvang voor daklozen. Toen dit olieverfschilderij van Samuel Luke Fildes voor het eerst werd tentoongesteld, in 1874, stond er een begeleidende tekst van Dickens bij.

Aan­ Micawber, die was geïnspireerd op Dickens’ eigen vader, danken we een beroemd citaat: ‘Jaarlijks ­inkomen: 20 pond. Jaarlijkse uitgaven: 19 pond en 97,5 pence. Resultaat: geluk. Jaarlijks inkomen: 20 pond. Jaarlijkse uitgaven: 20 pond en 2,5 pence. Resultaat: ellende.’

Al snel had het leven van de familie Dickens meer op met het tweede deel van het citaat dan met het eerste. Zeker in de tijd van ­Dickens was Londen een stad waar het leven fantastisch was voor de rijken, maar waar het bestaan voor de armen ongekend zwaar was.

Voor wie geld had, waren amusement en de nieuwste technologische snufjes, zoals openbaar vervoer, telegrafie en elektriciteit binnen handbereik. Voor de armen bestond het leven dagelijks uit werkdagen van twaalf uur, waarmee ze vaak nog te weinig verdienden om een slaapplaats te kunnen huren en eten te kopen.

De schaduwzijde van Londen

Toen Charles Dickens twaalf jaar oud was, kwam hij in aanraking met deze schaduwkant van Londen: zijn vader was zo diep in de schulden geraakt dat de jonge Charles van school werd gehaald.

charles dickens
bridgeman/aci
De bourgeoisie bracht het drankmisbruik onder arbeiders in verband met een vermeend gebrek aan morele waarden, maar niet aan hun leefomstandigheden. The Bottle, door Cruikshank, 1847.

In één klap kwam er een einde aan zijn vreedzame middenklassenleventje en moest hij voor een loon van zes shilling per week in een fabriek gaan werken. Niet lang daarna werd zijn vader opgepakt.

Hij kwam, zoals in die tijd gebruikelijk was, met zijn gezin vast te zitten in Marshalsea, een gevangenis waar vooral schuldenaren zaten, aan de zuidoever van de Theems. Alleen Charles bleef achter; hij nam zijn intrek in een kamer dicht bij de fabriek waar hij werkte.

Het juk van de gevangenis

In het Engeland van de 19de eeuw kon iemand met schulden in de gevangenis worden gezet tot hij zijn schuld had afbetaald. De gevangenissen waren echter geen eigendom van de overheid maar van particulieren. Gevangenen moesten daarom betalen voor hun verblijf, waardoor hun schuld alleen maar opliep.

Als een schuldenaar werd veroordeeld tot een verblijf in de gevangenis, zoals Dickens’ vader, dan was het gebruikelijk dat het hele gezin meekwam, om dubbele woonlasten te voorkomen.

charles dickens
bridgeman/aci
Een bewaker toont de gipsen afgietsels van beroemde criminelen die daar zijn geëxecuteerd aan een familie die Newgate bezoekt. Toen de gevangenis haar deur sloot, werden de bustes voor vijf pond per stuk verkocht. 
charles dickens
bridgeman/aci
In 1872 publiceerde Gustave Doré zijn werk Londen: een bedevaart. Daarin toonde hij het leven van de verschoppelingen, zoals deze gevangenen in Newgate tijdens het luchten. 

De gevangenen zaten soms wel met zijn twaalven opeengepakt in een krappe cel. Het kwam vaak voor dat iemand stierf van de honger of een besmettelijke ziekte opliep. In de winter bezweken gevangenen geregeld door de kou – er was uiteraard geen verwarming – en ’s zomers door de hitte.

Leestip: Het mysterie rondom Jack the Ripper: wie was deze beruchte seriemoordenaar?

Gevangenen met genoeg geld hadden in Marshalsea toegang tot een bar, een restaurant en een winkel. Ook mochten zij de dag buiten de gevangenis doorbrengen, als ze er maar wel kwamen slapen.

Maar voor de grote meerderheid van degenen die vastzaten vanwege hun schulden, was de gevangenis een diepe put waar je maar heel moeilijk weer uit kwam. In een ander verhaal van Dickens, Little Dorrit, komt bijvoorbeeld het personage William Dorrit voor, die zo lang in Marshalsea vastzit dat zijn kinderen er zijn opgegroeid.

Voor het leven getekend

Vaak kon een gevangene alleen vrijkomen als zijn hele familie meehielp het benodigde geld bijeen te brengen. Charles droeg met zijn werk in de Warren’s Blacking-schoensmeerfabriek zo veel bij als hij kon. Het was voor hem een traumatische ervaring.

Later zou hij bekennen dat hij, totdat de fabriek werd gesloopt, ‘niet de moed had om terug te keren naar de plek waar mijn slavernij was begonnen (...). Jarenlang had ik de gewoonte om aan de andere kant van de straat te gaan lopen als ik langs de fabriek liep’.

De tien uur durende werkdagen hadden hem voor het leven getekend: ‘Er zijn geen woorden die de pijn in mijn ziel kunnen uitdrukken (...). Ik voelde me vernederd en doorboord door het verdriet.’

charles dickens
bridgeman/aci
Schoenverkopers en groepjes kinderen op straat, waar ze het risico liepen om slachtoffer te worden van geweld. Gustave Doré tekende dit straatbeeld van Seven Dials, in Covent Garden, in 1872.

En dan had hij nog geluk; zijn taken, die bestonden uit het plaatsen van de dekseltjes en het plakken van etiketten op potten schoensmeer, hoorden tot het lichtste werk. David Copperfield drukt de wanhoop uit die Dickens zelf had gevoeld:

‘Ik wist nu genoeg van de wereld om me bijna nergens meer over te verwonderen, maar desondanks voel ik zelfs nu nog een zekere verbazing over het feit dat ik zo makkelijk en op zo’n jonge leeftijd voor de paarden werd geworpen.

Als je bedenkt dat ik een heel begaafd kind was en een goed waarnemer, vlot, lief, gevoelig en zowel lichamelijk als geestelijk kwetsbaar, dan is het ongelooflijk dat niemand het voor me opnam. Maar toch kon dit gebeuren en zo werd ik op mijn tiende fabrieksarbeider.’

Terug naar school

De uitbuiting van kinderen, in fabrieken en bij allerlei ander soort werk, was in Londen aan de orde van de dag. Pas in 1833 kwam er met de Factory Act een verbod op het in dienst nemen van kinderen jonger dan negen jaar. Kinderen in de leeftijd van negen tot twaalf jaar mochten ‘maar’ negen uur per dag werken.

In de daaropvolgende jaren wist vader John Dickens herhaaldelijk vrij te komen, maar net zo vaak moest hij weer terug naar de gevangenis. Gelukkig stond hij erop dat Charles, na een jaar in de fabriek te hebben gewerkt, weer terug naar school zou gaan. Drie jaar later moest hij zijn studie door de financiële situatie van het gezin alsnog staken.

charles dickens
bridgeman/aci
Newgate tegen eind 19de eeuw. De laatste keer dat hier iemand ter dood werd gebracht, was in 1902, vlak voordat de gevangenis werd gesloopt. Op de achtergrond St Paul’s Cathedral te zien.

Dankzij een bekende van zijn moeder kon Charles aan de slag als klerk op het advocatenkantoor Ellis and Blackmore. Dickens was toen vijftien jaar oud en verdiende aanvankelijk twaalf shilling per week, wat al snel werd verhoogd naar dertig.

Door dit inkomen was hij eindelijk in de gelegenheid om kennis te maken met de geneugten die Londen te bieden had. Zo bezocht hij het theater en de restaurants, en ging hij op verkenningstocht in de stad.

Kennismaking met het andere Londen

Dickens voelde zich al snel thuis in de wijken in de buurt van de rechtbank en in het stadscentrum. Rondom Holborn, Fleet Street, The Strand en Chancery Lane waren de Inns of Court gevestigd, juridische genootschappen waar Londense advocaten al sinds de Middeleeuwen aan verbonden waren. Ook Dickens zelf woonde een tijdje in deze omgeving.

De Inns of Court vormden niet alleen het centrum van de juridische activiteiten in Londen, maar boden ook woonruimte aan hun leden. Dickens beschrijft ze in de The Pickwick Papers als ‘oude en wonderlijke oorden, vol hoeken en gaten, galerijen en gangen’.

charles dickens
bridgeman/aci
George Cruikshank illustreerde een aantal boeken van Dickens. Deze gravure kreeg als bijschrift: ‘van de drankhandel naar het danslokaal. Het arme meisje eindigt aan lager wal.’

Zowel de Inns of Court als de advocatuur komen vaak terug in de romans van Dickens. Een andere plek, het plein Lincoln’s Inn Fields, wordt in zijn boeken vaak omschreven als naargeestig. Tegenwoordig is het een rustig, groen park waar je nog altijd advocaten met aktetassen voorbij ziet snellen die onderweg zijn naar een zitting.

Leestip: Hendrik VIII van Engeland: de man die twee van zijn vrouwen liet onthoofden

Het oudste winkeltje van Londen

Een klein stukje verderop kom je in het onopvallende straatje Portsmouth Street. Daar wandelde Dickens altijd langs een klein winkeltje dat destijds al bekend stond als de oudste winkel van Londen en ook nu nog op die plek is gevestigd. Het gaat om The Old Curiosity Shop, waarop de schrijver zijn gelijknamige roman heeft geïnspireerd.

Gray’s Inn – een van de vier Inns of Court – komt zowel voor in David­ Copperfield als in The Pickwick Papers. In de laatste, onvoltooide roman van Dickens, The Mystery of Edwin Drood, wordt het rustige plein bij de historische Staple Inn in Holborn genoemd, waar ‘de opgeluchte voetganger het gevoel heeft watten in zijn oren en fluwelen schoenzolen te hebben’.

Doordat hij stenografie had geleerd, kon­ Dickens aan de slag als verslaggever. In dezelfde periode begon hij kleine kronieken over Londen te publiceren onder het pseudoniem Boz. Niet lang daarna, in 1836, werden de eerste afleveringen van zijn feuilleton, The Pickwick Papers, gepubliceerd. Het werk gaat over de avonturen van een vriendengroep.

Verhalen over Londen

In de vierde aflevering maakt het personage Sam ­Weller zijn opwachting. Deze volkse bediende, afkomstig uit de sloppen van East End, beschikt over ontzettend veel kennis over Londen.

charles dickens
bridgeman/aci
Meisjes die in de prostitutie terecht waren gekomen, waren geliefd onder de sensatiebeluste bourgeoisie. Gravure door Émele Bayard, 1862.

Op het moment dat we hem leren kennen, is hij de schoenen van zijn baas aan het poetsen met een schoensmeer ‘waar meneer Warren [van Warren’s Blacking-schoensmeerfabriek] van jaloezie door zou sterven’.

Weller werd direct een publiekslieveling en vanaf het moment dat hij in het feuilleton voorkwam, ging de verkoop met sprongen omhoog. Dickens had ontdekt dat zijn lezers graag over Londen lazen, en dat een verhaal waar de stad in voorkwam gegarandeerd leidde tot een verkoopsucces. Dickens werd door The Pickwick Papers in één klap beroemd.

De nachtelijke wandelaar

Onvermoeibaar wandelde de schrijver door de straten van de Britse hoofdstad, waarbij hij het leven in de stad als een spons opzoog.

Hij liep tussen de acht en veertig kilometer per dag, waarbij zijn snelheid volgens hem zelf ruim zeven kilometer per uur was. Dat lijkt misschien buitensporig snel, maar de Londenaren van zijn tijd liepen veel meer dan de huidige stedelingen.

charles dickens
bridgeman/aci
Een herberg. Gravure door Gustave Doré, gebruikt als illustratie in het boek Londen van de Franse schrijver Louis Énault, 1876.

Vaak maakte Dickens zijn wandelingen ’s nachts, omdat hij last had van slapeloosheid. In een brief uit 1863 legde hij uit dat hij ’s nachts tussen de zestien en 24 kilometer liep, terwijl hij in zijn hoofd aan een nieuw boek werkte.

Hij liep vooral aan de noordkant van de Theems (langs de zuidoever stonden in zijn tijd vooral pakhuizen): vanuit Charing Cross en Covent Garden – dat destijds grensde aan St Giles, een buurt waar veel criminaliteit heerste – liep hij door het centrum naar Whitechapel: het hart van het Londen van Charles Dickens.

De schrijver deed niet erg zijn best om op te gaan in de anonimiteit van de Londense straten. Hij droeg juist graag felgekleurde kleding met een gedurfde snit.Zijn gevoel voor mode en stijl paste eerder bij het dandyisme van de vroegere Regencyperiode (1811-’20) dan bij zijn eigen tijd, de victoriaanse.

Voor Dickens, die al wandelend nieuwe verhalen bedacht, was ­Londen een ‘toverlantaarn’. Als hij niet kon wandelen, werd hij onrustig.

De man die Londen het beste kende

Dickens kende alle buurten van de stad op zijn duimpje, ‘feilloos als een taxichauffeur’. De markt was in Covent Garden, maar hier was ook het centrum van een buurt met bordelen.

Drury Lane, even verderop, was synoniem aan armoede en viezigheid, terwijl Lowther Arcade, enkele honderden meters daarachter, juist de plek was waar de rijksten hun inkopen deden. Het was Londen bij uitstek: twee verschillende werkelijkheden, bijna elkaars tegengestelde, die vlak naast elkaar bestonden, maar nooit door elkaar heenliepen.

charles dickens
bridgeman/aci
Zo zag Regent Street, een van de belangrijkste straten in het chique deel van Londen, eruit rond 1885. De gebouwen links zijn deel van het zogenoemde Quadrant, waar verschillende luxe winkels waren gevestigd.

Ook al stapte de schrijver vlot door, hij wist zijn ogen altijd goed de kost te geven en alle herinneringen op te slaan.

Een tijdgenoot schreef dat je de naam van een willekeurige straat in Londen maar hoefde te noemen, of­ Dickens was in staat was om ‘alles op te sommen wat er in die straat te vinden was, elke individuele winkel te beschrijven, te zeggen hoe de eigenaar van de kruidenierszaak heette en hoeveel sinaasappelschillen er op de stoep lagen’.

Miljoenenstad

Londen was destijds al een bruisende metropool. In de straten wemelde het van de mensen en er werd voortdurend gebouwd. De stad maakte een periode van continue verandering en groei door en werd in razend tempo gemoderniseerd.

In 1800 had Londen een miljoen inwoners, die in ongeveer 136.000 huizen woonden. Eind 19de eeuw was het inwonertal gestegen naar 6,5 miljoen en waren er ruim een ­miljoen woningen.

Als gevolg van deze pijlsnelle ontwikkelingen is het Londen van Dickens nu grotendeels verdwenen. Wel staat het huis aan 48 Doughty Street er nog altijd.

Daar woonde Dickens enige tijd in de jaren dertig van de 19de eeuw en in dit huis schreef hij Oliver Twist, The Pickwick Papers en Nicholas Nickleby. Vandaag de dag is hier het Charles Dickens Museum gevestigd.

Leestip: Iedereen kent Jack the Ripper, maar wie waren de vrouwen die hij vermoordde?

Er is nog meer bewaard gebleven. Zo luiden in de kerk van St Dunstan-in-the-West op Fleet Street nog altijd de klokken die Scrooge wekken in A Christmas Carol, nadat hij de Geesten van Voorbije Kerstmis, Huidig Kerstmis en Toekomstig Kerstmis op bezoek heeft gehad.

Ook van de pubs, restaurants en herbergen waar de schrijver zijn gezicht vaak liet zien, bestaan er nog veel. Tegenover de plek waar de oude schoensmeerfabriek stond, is nog altijd het restaurant Rules gevestigd, de lievelingseetgelegenheid van Dickens.

charles dickens
Mary Evans/Age Fotostock
Londen, gezien vanaf de St Paul’s Cathedral. Op de voogrond zijn de middenstandbuurten zichtbaar, op de achtergrond de volks- en fabriekswijk East End.

Toen hij al een beroemd schrijver was, reserveerde hij graag een tafel aan het raam, zodat hij tijdens het eten uitzicht had op de plek waar hij als kind zo had geleden. Ook bezocht Dickens geregeld de postherberg The George Inn, die ook in Little Dorrit figureert. Tegenwoordig is het een pub.

Een van zijn favoriete pubs was Ye Olde Cheshire Cheese, vlak bij Fleet Street. Deze pub komt voor in A Tale of Two Cities. In Our Mutual Friend wordt een andere pub genoemd die nog altijd bestaat: The Grapes, in Limehouse, aan de oostkant van Londen met uitzicht op de Theems.

Voor altijd in het hart

De stad heeft zijn grote schrijver de laatste eer bewezen door hem te begraven in de Poets’­ Corner in Westminster Abbey.

Daar rust hij onder een eenvoudige marmeren grafsteen; de man die Londen aanvankelijk leerde kennen als een hardvochtige stad, een stad van kinderarbeid, armoede en gevangenissen vol schuldenaren, maar die zich ook, toen hij rijk en beroemd was geworden, kon laven aan het luxueuze, moderne en hedonistische Londen.

De twee gezichten van de stad bestonden als parallelle werelden. Soms hoefde je alleen maar een straat over te steken om van de overdadigste luxe in de abjectste armoede te belanden.

Een deel van het succes van Dickens is te verklaren doordat hij zijn lezers, van wie de meesten uit de welvarende klasse kwamen, een inkijkje gunde in het Londen waar ze zelf geen voet durfden of konden zetten. En nog steeds zijn Dickens’ ­ boeken een verleidelijke uitnodiging aan de lezer om dit onbekende terrein te verkennen.

Meer ontdekken? Krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium en steun onze missie. Word vandaag nog lid!