Het Romeinse Rijk spreekt tot de verbeelding. Ga met de 6-delige National Geographic Collection Rome mee op tijdreis door de 1200 jaar durende geschiedenis van één van de machtigste beschavingen die onze planeet heeft gekend. Koop de Rome collectie hier, of doe mee aan de prijsvraag om kans te maken op de gehele collectie!
Tussen het einde van de bronstijd en de ijzertijd, rond de 12de eeuw v.C., geloofden de bewoners van Latium en die van het grondgebied van het toekomstige Rome, dat levenloze voorwerpen, zoals, grotten, planten en waterbronnen een eigen geest hadden (numen). Daarom werden deze gezien als goddelijke entiteiten die moesten worden vereerd. Dat gold voor bijna alle natuurverschijnselen, bossen, water, bomen, heuvels, grotten, aarde en de hemel. Bepaalde wilde dieren zoals de wolf, de slang, het wild zwijn en de gier, werden ook als goddelijk geïnspireerde wezens beschouwd.
Het was een religie die niet zozeer mystieke elementen had, maar juist was gebaseerd op praktische behoeften. Ze was zo georganiseerd dat ten behoeve van personen, het gezin, de oogst, de kuddes en het huis, alles met volledige goddelijke instemming moest worden uitgevoerd. Vandaar dat het nodig was om de goddelijke wil te kennen, die door wijze mensen uit de natuurkrachten werden geïnterpreteerd. Dit was de taak van de waarzeggers of haruspices; zieners. Volgens dit religieuze wereldbeeld waren de natuurverschijnselen niet de enige manifestatie van de goddelijke wil. Alle handelingen van de mens, elk lichaamsdeel en zelfs levenloze voorwerpen die hij bezat, waren dat ook.
Door de Italische migraties en de geschiedenis van Rome zelf, verliep de evolutie van de Romeinse religie in een golfbeweging. Er kunnen heel complexe ontwikkelingen worden onderscheiden die al dan niet chronologisch plaatsvonden. Om te beginnen waren er Italische invloeden, afkomstig de mengelmoes van relaties tussen Indo-Europese volken.
Daarnaast zijn er religieuze elementen van mediterrane volken en bijdragen van de naburige gemeenschappen (Umbriërs, Osken, Volsken etc.). Vanaf vóór de 6 eeuw v.C. zijn er Etruskische invloeden en tot slot Griekse, hetzij door direct contact, of via de Etrusken die vanaf het eind van de 8ste eeuw v.C. sterk gehelleniseerd waren.
Culten in woonhuizen
In de oude Romeinse godsdienst waren het land en het heilige nauw met elkaar verbonden. Elk aspect van het boerenleven ging gepaard met religieuze handelingen om bijvoorbeeld het vee, het zaad of de oogst te beschermen. Het Romeinse huis en het boerenbedrijf waren de plaatsen waar de culten die verbonden waren met animistische krachten, het langst voortleefden. De voorraden van het gezinshuis (penus) werden bewaakt door penates, (huisgoden, of -geesten), het vuur van het huis had zijn eigen godin Vesta en de deur (ianus) en de drempel werden beide beschermd door Janus. Daarbij komen de lares, de beschermers van het huis en het gezin als geheel, en de manes, die werden vereerd als voorouders van de familiegroep. Elke familie had zijn eigen manes, lares en penates, die geen eigen goddelijke hoedanigheid of naam hadden, maar gezien werden als inwonende krachten van het huis zelf. Bovendien had elke man in het gezin een persoonlijke beschermheer, de genius, aan wiens cultus het hele gezin deelnam inclusief de huisslaven. In het atrium van het huis of in de keuken stond op een klein altaar, het lararium, een beeld van deze goddelijke entiteit samen met een beeldjes van de lares, de penates en Vesta.
Religie had een zeer belangrijke plaats in het gezinsleven. De belangrijkste gebeurtenissen in het gezin, zoals geboorte, dood, overgang naar de puberteit en het huwelijk, gingen gepaard met diverse riten.
Bij de viering van de sacra privata, de huiselijke riten, werd de functie van priester toevertrouwd aan de pater familias. Hij was de hoeder van de rituele tradities die hij had meegekregen van zijn voorouders en was verantwoordelijk voor de overdracht daarvan aan hun nakomelingen. Sommige huisgoden werden ook goden van openbare culten. Vesta ging van de huiscultus naar bewaking van het heilige vuur van de staat en Janus kreeg als god van de drempel, ook de bescherming van de stadspoort toevertrouwd.
Griekse invloed
Al vroeg zie je in de Romeinse religie een hellenisering plaatsvinden die deze sterk heeft beïnvloed. Dit gebeurde direct of indirect, via de Italische volken die in contact stonden met de Griekse kolonies in Zuid-Italië of via Etrusken. De laatsten hadden het Griekse pantheon al in een zeer vroeg stadium omarmd. De nieuwe invloeden in het religieuze systeem veroorzaakten tegelijkertijd het verval van de primitieve riten en een verrijking van de godsdienst.
De Grieks-Etruskische bijdragen die moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, zorgden voor grote veranderingen in het Romeinse pantheon. De oorspronkelijke drie-eenheid Jupiter, Mars en Quirinius werd vervangen door de zogeheten Capitolijnse godentrias Jupiter, Juno en Minerva.
Het lijkt erop dat deze cultus eerst plaatsvond op de Quirinaal en dat die later is overgebracht naar de Capitolijn, waar volgens de overlevering de tempel in 509 v.C. is ingehuldigd. Deze eerste tempel werd voor zover we nu weten, gebouwd en versierd volgens Etruskisch ritueel. Er stonden gekleurde terracotta beelden van bijvoorbeeld Jupiter, die gemaakt waren door een zekere Vulca, een beroemde beeldhouwer uit Veii.
Jupiter stond aan het hoofd van de primitieve eerste godentrias en werd vanaf de tweede gelijk aan de Etruskische god Tin (of Tinia) en de Griekse Zeus. Hij werd tot oppergod uitgeroepen. Hij was groots in alle denkbare opzichten en was heerser over de goddelijke en menselijke wereld. Juno was sinds de oudheid in Midden-Italië godin van de onderwereld (chthon) en was een emanatie van Moeder Aarde. Zij was een samensmelting van de Griekse godin Hera en de Etruskische Uni, echtgenotes van respectievelijk Jupiter/Zeus en Tin. Minerva was de godin van de kunsten en de ambachten. Oorspronkelijk werd ze vereerd in de stad Faleria, haar evenknieën zijn de Etruskische Menrva en de Griekse Pallas Athena.
Het is echter niet eenvoudig om de Griekse invloeden op de Romeinse religie te analyseren, zeker niet wat betreft het archaïsche Rome. In de koningstijd hadden sommige Griekse goden al een plaats in de Etruskisch-Italische wereld en in Rome zelf. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de Griekse cultus van de Dioskouren, de tweelingzonen van Zeus en Leda die vanuit Magna Graecia naar Latium kwam. De broers dragen de namen Kastor en Polydeukes (Castor en Pollux in de Latijnse variant).
Het centrum van hun invloedssfeer was Lavinium. In Rome werd bewijs van hun verering sinds de 6de eeuw v.C. gevonden in het heiligdom van Juturna. Pas later ontstond de legende van de verschijning van de Dioskouren op hun witte paarden tijdens de Slag bij het meer van Regillus in 496 v.C. Daarna werd de tempel van de Dioskouren verplaatst naar een plek naast de tempel van Vesta op het Forum.
Het is niet duidelijk wanneer de Herculescultus is begonnen. Volgens de overlevering kwam Hercules met de ossen van Geryones naar Latium. Hercules liet ze grazen op de oevers van de Tiber bij wat later het Forum Boarium heette. De ossen werden van hem gestolen door Cacus, een monsterlijk wezen dat in een grot aan de voet van de Aventijn woonde. Na Cacus te hebben gedood werd Hercules de held van de bewoners van de Palatijn. Hoewel het volgens de overlevering om een Griekse heros gaat, doet de associatie van de held met een lokale mythe, zoals die van Cacus, vermoeden dat het om een fusie met Italische goden gaat. Hercules was in zijn Latijnse variant beschermer van de gezondheid en de agrarische voorspoed. In deze rol werd hij geassocieerd met de Bona Dea, Diana en Ceres; alle drie agrarische vruchtbaarheidsgodinnen.
Verwante goden
Vriend of vijand, Rome stond altijd open voor de invloed van naburige volken en zij namen talloze nieuwe goden op in hun eigen religieuze wereld. Dit was bijvoorbeeld het geval bij de introductie in Rome van de cultus van Juno Sospita, die oorspronkelijk uit Lanuvio in de Albaanse Heuvels kwam, en de Latijnse culten van Jupiter Latiaris, de god uit Alba Longa en die van Diana uit Aricia. Ook vermeldens- waard zijn de culten van Mars, een god die zeer wijdverbreid is in de Oskisch-Umbrische en Etruskische wereld, Ceres die wordt geassocieerd met de Griekse Demeter, Angitia die vooral vereerd werd door de Marsi en in Rome Bona Dea heette, de Oskische Herentas die overeenkwam met de Latijnse Venus, en de Sabijnse godinnen Flora, Feronia, Vacuna en Vesuna, alle godinnen van het plantenrijk, de bossen, de meren en de vruchtbaarheid.
De overlevering meldt dat Juno Regina in 396 v.C. in de tijd van de beslissende aanval van de Romeinen, de stad Veii ‘in de steek liet’. Hetzelfde deed Vertumnus in 264 v.C., de belangrijkste god van Volsinii. In dat jaar veroverde Marcus Fulvius Flaccus de stad en verhuisde een paar bronzen beelden uit het heiligdom van Vertumnus naar Rome. Die werden in een tempel op het Forum Boarium geplaatst tussen de Capitolijn en de Tiber. De Romeinse religie werd zo verrijkt met zeer oude culten en riten, waarvan het vaak moeilijk is om het moment van hun introductie vast te stellen.
Een bijzondere vorm van assimilatie van buitenlandse goden in het Romeinse pantheon, was het accepteren van de numina (goddelijke krachten) van de veroverde steden door het ritueel van evocatio. De Romeinen geloofden dat ze de eindoverwinning niet konden behalen zonder de toestemming van de beschermgoden van de stad die ze wilden aanvallen. Ze brachten daarom een offer ter ere van de vijandelijke god en riepen deze aan door een gebed dat de uitnodiging bevatte om de belegerde stad te verlaten en de belofte dat hij in Rome zeer eervol zou worden ontvangen.
Al snel ontstaat er dus een buitengewoon complex religieus panorama. Romeinse historici hebben de eerste ordening van de staatsgodsdienst toegeschreven aan koning Numa Pompilius, de opvolger van Romulus. Hoewel deze figuur sterk mythisch is, zijn er waarschijnlijk al heel vroeg pogingen gedaan in dat opzicht.
Volledige integratie
Begin 5de eeuw v.C., de beginjaren van de Republiek, werden in Rome meerdere goden geïntroduceerd die rechtstreeks uit de Griekse wereld kwamen. Uit oude bronnen weten we dat in 495 v.C. een tempel in de buurt van het Circus Maximus gewijd was aan Hermes Empolaios (koopman), die opging in de Latijnse Mercurius, beschermer van de handel. In 493 v.C. waren de tempels van Ceres, Liber en Libera aan de beurt. Deze stonden gelijk aan de goden Demeter, Dionysus en Persephone (de trias van Eleusis). De tem- pel werd gebouwd aan de voet van de Aventijn en werd ingewijd vanwege een hongersnood. Tussen eind 6de en begin 5de eeuw v.C. werd vanuit Cumae de cultus van Apollo ingevoerd in Rome. Die werd gevestigd in een gebied dat gewijd was aan paardenrennen en jaren later werd op deze plek het Circus Flaminio gebouwd. Deze gebouwen stonden allemaal wel buiten de gewijde stadsgrenzen (pomerium), zoals het hoorde bij buitenlandse goden.
Naar aanleiding van een epidemie in 293 of 291 v.C., werd volgens de overlevering een afgevaardigde naar Epidaurus in Argolis gestuurd waar het grootste Griekse heiligdom stond van de god van de geneeskunde, Asklepios. Dit was de eerste god die onder de Latijnse naam Aesculapius rechtstreeks vanuit Griekenland door Rome werd geadopteerd. Zijn tempel lag ook buiten het pomerium, op het Tibereiland dat de rol van ziekenhuis vervulde in de stad.
De eerste toelating van een buitenlandse cultus in het pomerium vond plaats in 204 v.C., toen de resten van Cybele uit Frygië werden gehaald. Met de naam Magna Mater werd een tempel gebouwd op de Palatijn. Na de verspreiding van de Trojaanse stichtingslegende kreeg de Magna Mater, godin van de bergketen Ida bij Troje, al snel de status van beschermvrouwe van de vestiging van de stad.
Het is duidelijk dat de assimilatie van de Italische, Etruskische en Griekse goden nauw samenhangt met historische gebeurtenissen en vooral met de politieke expansie van Rome.
Het Romeinse pantheon was voor het aardse Rome als de spiegel van een hoger ideaal en reproduceerde zeer nauwkeurig de staat, het gezin, de rechtshandelingen, natuurlijke feiten en de morele wereld. En net zoals aardse dingen aan verandering onderhevig zijn, zo veranderde ook de Romeinse goddelijke hemel continu.
Dit artikel verscheen in deel 1 van de National Geographic Collection Rome.
Ga in november mee op reis door de geschiedenis tijdens History Month. Natgeo.nl/historymonth