Het Romeinse Rijk spreekt tot de verbeelding. Ga met de 6-delige National Geographic Collection Rome mee op tijdreis door de 1200 jaar durende geschiedenis van één van de machtigste beschavingen die onze planeet heeft gekend. Koop de Rome collectie hier, of doe mee aan de prijsvraag om kans te maken op de gehele collectie!

Vanaf de Villanova-periode (10de en 9de eeuw v.C.) werden in Midden- en Noord-Italië in begrafenisputten biconische urnen begraven, samen met voorwerpen die de eigenaar van het graf in het hiernamaals nodig zou kunnen hebben. Dat waren machtssymbolen zoals versierde bijlen en wapens voor krijgers, en spingereedschap voor vrouwen.

Het offeren van persoonlijke bezittingen van de overledene ging waarschijnlijk gepaard met andere rituelen zoals het opbaren van het lijk, treuren, het vervoer van de overledene naar het graf, een banket, spelen en grafdansen. Deze rituelen zijn ons bekend via de vroegste Romeinse overlevering en worden ook uitgebeeld op schilderingen en reliëfs in Etruskische graven. Het uitvoeren van de rituelen had ten doel om op een symbolische manier de sociale orde te herstellen en de groep te zuiveren na het overlijden van een van de groepsleden.

Vanaf het einde van de 8ste eeuw v.C. werd in Etrurië het kamergraf in gebruik genomen voor de aristocratie. Dit gebruik bleef gehandhaafd tot het gebied eind 1ste eeuw v.C. volledig werd geromaniseerd. Vanaf de zogeheten oriëntaliserende periode (8ste eeuw v.C. tot midden 7de eeuw v.C.) en tijdens de archaïsche periode (tweede helft 7de eeuw v.C. tot 6de eeuw v.C.), waren kamergraven meestal overdekt met grote grafheuvels waarvan de afmetingen de macht en de voornaamheid van de familiegroep weerspiegelden.

Het doel van een kamergraf was het huisvesten van het aristocratische echtpaar. In de secundaire kamers die in de toegangshal waren aangebracht werden eventueel ook hun minderjarige kinderen en huispersoneel begraven. Latere generaties wilden hun legitimiteit bevestigen door hun graftombe rond die van hun voorouders te bouwen, vandaar dat sommige necropolissen erg groot waren. Van graven die ook ondergeschikten huisvestten, zijn er veel minder bekend.

Deze bronzen parfumfles is gevonden als gift bij het sarcofaag van Larthia Seianti  de waarschijnlijke tweede vrouw van Lars Larcna Cencual
Deze bronzen parfumfles is gevonden als gift bij het sarcofaag van Larthia Seianti - de waarschijnlijke tweede vrouw van Lars Larcna Cencual.
Servaas Neijens

Het is handig om even de verspreiding van de belangrijkste Etruskische steden aan te stippen. Om te beginnen moet onderscheid worden gemaakt tussen zuidelijk Etrurië en centraal-noordelijk Etrurië. De grens tussen beide regio’s wordt gemarkeerd door de rivier de Fiora, die uitmondt in de Tyrreense zee, en de Paglia, een zijrivier van de Tiber.

In het zuiden van Etrurië lagen grote oude steden zoals Veii, Cerveteri, Tarquinia, Vulci en Volsinii. Zij waren relatief dicht bij elkaar gebouwd en dicht bij zee, waterwegen of een meer. Ten noorden van de Fiora lagen Vetulonia en Populonia, beide aan de kust. In het binnenland bevonden zich Chiusi, Perugia, Cortona, Arezzo, Fiesole en Volterra. Deze steden lagen allemaal op een flinke afstand van elkaar en hun ontwikkeling verliep trager dan die van de zuidelijke bevolkingscentra. Ze kwamen pas tot bloei in de laatste fase van de Etruskische beschaving.

Veii en Cerveteri

Op een paar kilometer van Rome bevinden zich in de belangrijke stad Veii – jarenlang de belangrijkste rivaal van de Romeinen – een aantal kamergraven gedecoreerd met schilderingen. De bekendste daarvan zijn het kamergraf van de Anaden (7de eeuw v.C.), dat is versierd met geometrische motieven, en het graf van Campana met oriëntaliserende motieven (6de eeuw v.C.). Vergeleken met het naburige Cerveteri, met misschien wel de indrukwekkendste necropool, zijn er in Veii maar weinig grote tumuli. Deze dateren bovendien van latere tijd en bevatten en minder overdadige grafgiften.

Een van de interessantste en meest tot de verbeelding sprekende archeologische vindplaatsen van het hele Middellandse Zeegebied ligt in Cerveteri, zo'n 40 kilometer ten noordwesten van Rome. De Etruskische necropolis van Banditaccia heeft een oppervlak van ongeveer vierhonderd hectare en herbergt duizenden graven. De site telt vele tumuli van diverse afmetingen, met stenen en tufstenen fundamenten. Sommige hebben een diameter van wel dertig meter. Binnenin zijn een of meer in de rotsen uitgehouwen graftomben met diverse kamers, deuren, ramen, zuilen, meubilair en grafbedden, die het interieur van een huis nabootsen. Andere graven zijn uitgehakt in een rotswand. Ze hebben een vierkante vorm met open façades die uitkomen op elkaar kruisende dodenpaden. Samen vormen ze het ruitjespatroon van een moderne stadsplattegrond. De latere graven zijn dieper en bestaan uit grote onderaardse gewelven. Net als echte gebouwen zijn ze versierd met beeldhouwwerken, stucwerk, schilderingen en inscripties.

Hoewel de necropolis zeer lang in gebruik is geweest (van de 9de tot de 3de v.C.), dateren de meeste graven uit de 7de en 6de eeuw v.C., een tijd waarin Cerveteri heel rijk, dichtbevolkt en belangrijk moet zijn geweest. Naast bronzen en zilveren voorwerpen in oriëntaliserende stijl, is er verfijnde edelsmeedkunst gevonden en veel lokaal (bucchero) en geïmporteerd aardewerk (onder meer Korinthische, Rhodische, Ionische, Attische vazen). Het is zeer waarschijnlijk dat zich hier buitenlandse ambachtslieden hadden gevestigd, er was een grote markt voor hun producten.

De edelen van Cerveteri moeten erg rijk geweest zijn. In de necropolis zijn tientallen aristocratische grafheuvels uit de 7de eeuw v.C. gevonden, omgeven door een grote ring van kleinere grafheuvels. Door hun rijkdom kunnen we ons nu een voorstelling maken van de complexe sociale structuur. Rond Cerveteri ligt een grote kring met kleinere centra waar naast elke woning, een of twee grafheuvels liggen in dezelfde stijl als die van Cerveteri, en met vergelijkbare grafornamenten. Dit toont niet alleen het bestaan van culturele relaties aan, maar ook een systeem van allianties met de aristocratie van Cerveteri.

In het graf van de luipaarden in de Necropolis van Monterozzi bij Tarquinia is een banketscne afgebeeld waar dienaren aan het werk zijn voor een rijke familie
In het graf van de luipaarden in de Necropolis van Monterozzi bij Tarquinia is een banketscène afgebeeld waar dienaren aan het werk zijn voor een rijke familie.
Servaas Neijens

Tarquina en Vulci

In Tarquinia wordt de ontwikkeling van de culturele fasen van Zuid-Etrurië – van Villanova tot oriëntalisering – weerspiegeld door de aanwezigheid van meerdere soorten graven (putgraf, schachtgraf, kamergraf en tumulus), verspreid over de heuvels rond de stad.

Vanaf de 8ste eeuw v.C. tot de Romeinse tijd zijn op de Monterozzi-heuvel duizenden onderaardse gewelven gegraven, waarvan er veel zijn versierd met schilderingen. Een paar van de bekendste staan op de werelderfgoedlijst van Unesco. Dit zijn het Graf van de Krijger, het Graf van de Luipaarden, het Graf van de Spelers en het Graf van het Triclinium. Dit bijzondere complex biedt een zeer gedetailleerd inkijkje in het leven, de gewoonten en het wereldbeeld van de Etrusken.

Tarquinia lijkt echter al halverwege de 8ste eeuw v.C. zijn grootste bloei te hebben gekend. Na het begin van de 7de eeuw v.C. werd het aantal necropolen steeds minder. Monterozzi, uit het eind van de 7de eeuw, is het enige bekende grote complex uit die tijd. Afgezien van de gigantische heuvelgraven van Doganaccia en Poggio del Forno, zijn de tumuli onbeduidend. De opeenvolging van generaties die je in Cerveteri ziet, ontbreekt hier.

Ongeveer twintig kilometer ten noorden van Tarquinia lag aan de oevers van de rivier de Fiora de stad Vulci, een belangrijk centrum voor bronsbewerking. De grafheuvels en onderaardse gewelven daar lijken op die van Cerveteri en Tarquinia. Erg belangrijk is het zogeheten Graf van François, dat genoemd is naar zijn ontdekker: de Florentijnse archeoloog Alessandro François. Op de schilderingen in dit graf staan scènes uit de vroegste geschiedenis van Etrurië en Rome, zoals de bevrijding van Mastarna (waarschijnlijk was hij Servius Tullius) door de broers Aulus, en Caelius Vibenna, toen hij gevangen werd gehouden door Tarquinius.

Vulci kende tijdens de oriëntaliserende periode net als Tarquinia een periode van verval. Er zijn nóg minder grote kamergraven en geen overblijfselen van de in Cerveteri zo aanwezige sociale geledingen. Pas tijdens de nieuwe explosie van economische en productieve activiteit van de stad eind 7de eeuw v.C., verandert dat. Dan komen belangrijke lokale families tot ontwikkeling, zoals de Tutes, de Tarna’s en de Tetnies.

Larthia Seianti was waarschijnlijk de tweede vrouw van Lars Larcna Cencual In zijn familiegraf dat werd gevonden nabij Chiusi zijn vier vrouwen bijgezet Larthia is afgebeeld in een voor Etruskische sarcofagen karakteristieke pose steunend op een arm met een patera een drinkschaal in de hand
Larthia Seianti was waarschijnlijk de tweede vrouw van Lars Larcna Cencual. In zijn familiegraf dat werd gevonden nabij Chiusi, zijn vier vrouwen bijgezet. Larthia is afgebeeld in een voor Etruskische sarcofagen karakteristieke pose: steunend op een arm met een patera, een drinkschaal, in de hand.
Servaas Neijens

Volsinii en het Noorden

Tegenover de grote metropolen aan de Zuid-Etrurische kust staan de kleine steden in het binnenland rond de meren van Bracciano, Vico en Bolsena. Daar zijn veel grotnecropolen te vinden met graftomben die in de vulkanische tufsteen zijn uitgehouwen in de vorm van huizen en tempels.

In het binnenland van Zuid-Etrurië lag Volsinii, de stad die de klassieke schrijvers zagen als het centrum van de Etruskische natie. Ten noorden van de stad is de necropolis van Crocifisso del Tufo (6de eeuw v.C.) ontdekt, met vierkante kamergraven met valse plafonds, gescheiden door straten die elkaar haaks kruisen zoals in Cerveteri.

In het noorden van Etrurië liggen langs de Tyrreense kust een paar minder grote plaatsen. In de Toscaanse vallei van de rivier de Albegna zijn de belangrijke ronde necropolissen van La Banditella en La Perazzeta ontdekt, met meer dan honderd graftomben en een grote hoeveelheid grafgiften in oriëntaliserende stijl, vooral bronzen, gouden en ivoren voorwerpen.

Langs de kust in de buurt van wat nu Grosseto is, lag het oude Vetulonia dat omgeven was door een zeer grote necropool. De belangrijkste graven waren hier afgebakend met steencirkels of hadden de vorm van een grafheuvel. De grafgiften, bijna uitsluitend bronzen voorwerpen, bieden een chronologisch beeld van de 8ste en 7de eeuw v.C. De eerste voorbeelden van grote Etruskische stenen beelden van mannelijke en vrouwelijke figuren, komen uit de grafheuvel van Pietrera.

Ten noorden van Vetulonia lag Populonia, op een heuvel met uitzicht op de Golf van Baratti. Het is de enige grote Etruskische metropool aan deze kust. Haar historisch belang is gelegen in de ijzerbewerking. Het benodigde ijzererts was afkomstig was van het nabijgelegen eiland Elba. Hierdoor kon Populonia een van de grootste centra voor ijzerproductie en smederij uit de oudheid worden.

De grote grafheuvels met kamers met een gewelf of koepel, zijn hier de kenmerkende monumenten van de necropolen van San Cerbone en Casone. Hierin zijn voorwerpen gevonden uit de Villanovacultuur (9de eeuw v.C.) tot en met ver in de 6de eeuw v.C. Vanaf de 4de eeuw v.C. neemt de ijzerwinning sterk toe en moeten de vroegste necropolen plaatsmaken voor de ijzerindustrie. De graven worden overdekt met een dikke laag ijzerslakken, die ontstaan in de laagovens. Aan het eind van de 4de eeuw v.C. werden in Le Grotte, Poggio Malassarto en Le Buche delle Fate nieuwe necropolen gebouwd.

Het binnenland

Van de steden in het binnenland die rond de bovenloop van de Arno en de Tiber liggen, valt Chiusi op door de vele graven die verspreid over de stad liggen in een uitgebreid ondergronds gangenstelsel, en in andere kleinere plaatsen. De oudste begravingen na de Villanovaperiode worden gekenmerkt door crematies, waarvan de as in zogeheten canopen werd gedaan. Deze hadden een deksel in de vorm van een gestileerd mensenhoofd.

Kenmerkend voor de periode tussen het eind van de 6de eeuw en de hele 5de eeuw v.C., zijn grafmonumenten en asurnen met reliëfs die banketten, lijkspelen en andere rituelen voorstellen. Een aantal kamergraven in de buurt van Chiusi is, net als in Tarquinia, versierd met schilderingen die het dagelijks leven uitbeelden. Ze stammen voor het merendeel uit de 5de eeuw v.C. Deze artistieke uitbundigheid zegt iets over de bloeiperiode van de stad. Volgens de overleving heeft koning Lars Porsenna eind 6de eeuw v.C. Rome aangevallen. Rond het einde van de 5de eeuw en in de 4de eeuw v.C. raakte het portretteren van personen op sarcofagen in zwang.

Perugia is een sprekend voorbeeld van de transformatie van een Etruskische naar een Romeinse stad. Hier zijn de Etruskische stedelijke structuur en monumenten uit de meest welvarende periode in die tijd (van de 3de tot de 1ste eeuw v.C.), bewaard gebleven. Uit deze laatste periode kennen we de hypogea van San Marcos en Volumni, beide uitgehouwen in de rotsen, met reliefs, urnen met figuratieve versieringen en inscripties in het Etruskisch en Latijn.

Net als Perugia in de 19de eeuw, was Cortona in de 18de eeuw het belangrijkste centrum voor Etruscologie. Van deze eerste opgravingen zijn een paar grafheuvels bewaard gebleven, waar bronzen voorwerpen van grote kwaliteit zijn gevonden. Verder naar het noorden, aan de bovenloop van de Arno, was Arezzo een van de belangrijkste steden in Noord-Etrurië. Het was een centrum van metaalbewerking, maar van de monumenten en necropolissen uit die tijd is weinig bewaard gebleven.

De beroemde Chimaera van Arezzo, is een van de bijzonderste bronzen voorwerpen uit de Etruskische kunst. De functie ervan was waarschijnlijk de bescherming van een prinselijk graf.

Ten noorden van de Arno, in de streek rond Florence, lag nog een ander groot Etruskisch centrum: Fiesole. Maar net als in de steden in Noord-Etrurië dateren de monumentale overblijfselen hier uit een late periode. De oriëntaliserende periode kon echter worden gedocumenteerd aan de hand van grafgiften uit bijvoorbeeld Comeana en Montagnola. De laatste bestaat uit een kamer met een valse koepel met een diameter van vijf meter met een stevige zuil in het midden, die toegankelijk is via een gang van veertien meter lang.

In het midden van Toscane lag Volterra, tussen de rivieren Ombrone en Arno. Deze stad was het belangrijkste Etruskische centrum en lag op een hoge heuvel met uitzicht op de Cecinavallei. Hoewel de oudste necropolen uit de Villanovaperiode zijn verzwolgen door grote aardverschuivingen die typisch zijn voor het gebied, zijn er nog veel grafstèles met reliëfs uit de archaïsche periode, alsmede albasten grafurnen.

Langzaam moest de Etruskische beschaving echter plaatsmaken voor de Romeinse. Na de verovering van Veii begin 4de eeuw v.C., was er geen weg terug. De volledige romanisering van Etrurië maakte een eind aan alle oude tradities en uiteindelijk werd Rome, na een lange reeks oorlogen, alleenheerser op het Italisch Schiereiland. Paradoxaal genoeg ontstond er juist op dat moment een periode van ‘nostalgie’ naar de Etruskische tijd.

Dit artikel verscheen in deel 1 van de National Geographic Collection Rome.

Ga in november mee op reis door de geschiedenis tijdens History Month. Natgeo.nl/historymonth