Misschien heb je er weleens van gehoord: Helgoland. Het piepkleine eiland ligt in de Noordzee, op ongeveer zeventig kilometer van het Duitse vasteland. Vandaag de dag is het vooral bekend als toeristische trekpleister waar je belastingvrij kunt shoppen. Maar dit ogenschijnlijk onbeduidende stipje land vormde ooit zo een grote bedreiging dat de Britten probeerden het in zijn geheel op te blazen. Hoe zit dat?
De vroege geschiedenis van Helgoland
Al sinds de Middeleeuwen wordt er gestreden om Helgoland door Deense koningen en Duitse hertogen. De naam is mogelijk een verbastering van ‘heilig land’, vermoedelijk omdat de Germaanse vruchtbaarheidsgodin Nerthus er werd vereerd.
Het is slechts 170 hectare groot, en daarmee nog een slagje kleiner dan bijvoorbeeld Rottumeroog. Anders dan het Nederlandse waddeneiland wordt Helgoland bewoond: het telt ongeveer 1200 inwoners. Vlak naast Helgoland ligt nog een kleiner eiland, Düne, dat in 1720 door een storm van het hoofdeiland werd afgeslagen.
Leestip: Op bezoek in Doel, het Belgische spookdorp dat geen spookdorp is
In 1807, tijdens de napoleontische oorlogen, veroverde Groot-Brittannië het eiland op Denemarken. Tegen het einde van de eeuw zag de Admiraliteit van Engeland echter maar weinig brood in het behoud van Helgoland: in 1890 werd het geruild voor Zanzibar, een eiland in de Indische Oceaan dat destijds door Duitsland werd bestuurd.
De Pruisische keizer Wilhelm II bouwde zijn nieuwste aanwinst vol met forten en zette er kanonnen neer om een ander nieuwbouwproject te beschermen: het Kielerkanaal, dat in 1895 werd voltooid om de Noordzee te verbinden met de Oostzee.
Helgoland in de Tweede Wereldoorlog
In de Tweede Wereldoorlog werd Helgoland door de geallieerden als grote bedreiging gezien. Duitsland stouwde het vol met fortificaties en andere faciliteiten om de Kriegsmarine te ondersteunen bij de Slag om de Atlantische Oceaan. Helgoland veranderde in een zwaarbewapend forteiland met ondergrondse tunnels, kustartillerie, een militair vliegveld en versterkte opslagplaatsen voor U-boten van de nazi’s.
Desondanks bleef Helgoland het grootste deel van de oorlog buiten schot, totdat Groot-Brittannië in 1945 het vuur opende. Duitsland besloot de tweeduizend eilandbewoners te evacueren naar het vasteland. Groot-Brittannië behield het verlaten eiland en gebruikte de ondergrondse tunnels na de oorlog voor de opslag van overtollige munitie.
Operatie Big Bang: de vernietiging van Helgoland
Twee jaar later, in 1947, zagen de Britse autoriteiten kans om zich voorgoed te ontdoen van het eiland. Helgoland was een blok aan het been geworden van de Britten, die vreesden dat Duitsland het uiteindelijk wilde veroveren om er een strategisch gelegen marinebasis van te maken.
Leestip: De enerverende eerste expeditie naar de Noordpool per luchtballon
Dat moest worden voorkomen met Operatie Big Bang, die plaatsvond op 18 april 1947. Meer dan zevenduizend ton overtollige Britse oorlogsmunitie die lag opgeslagen op het eiland, waaronder scheepsgranaten en luchtbommen, werd tot ontploffing gebracht. Bij de explosie kwam 3,2 kiloton TNT aan energie vrij. Daarmee was het de grootste niet-nucleaire kunstmatige explosie in de wereldgeschiedenis tot de Minor Scale-test in 1985 in de VS.
Slechts één gebouw stond na de dreun nog overeind: een Duitse luchtafweertoren die later is herbouwd als vuurtoren. De ondergrondse tunnels en andere militaire faciliteiten waren compleet weggevaagd. De impact was zo groot dat de vorm van het eiland drastisch was veranderd, maar Helgoland was niet weggevaagd. Ook een boom bleek bestand tegen de enorme klap. De moerbeiboom staat vandaag de dag bekend als het ‘wonder van Helgoland’ en een bescheiden herinnering aan een roerig verleden.
Bekijk hieronder hoe Helgoland er voor en na de explosie van 1947 uitzag.