De Nederlandse Gebarentaal (NGT) is de moedertaal van zo’n tienduizend Nederlanders, en in België zijn er ongeveer zesduizend moedertaalsprekers van de Vlaamse Gebarentaal (VGT). Europese geestelijken speelden een centrale rol in het ontwikkelen van dergelijke gebarentalen en de opkomst van het dovenonderwijs.

Doven zouden niets begrijpen

Duizenden jaren lang werd gedacht dat je alleen een taal kon leren door te luisteren naar gesproken taal. De Oudgriekse filosoof Aristoteles verkondigde bijvoorbeeld dat ‘mannen die doof zijn, in alle gevallen ook dom zullen zijn.’

In Romeinse wetten was zelfs vastgelegd dat mensen die doof geboren werden, geen testament mochten ondertekenen. Er werd namelijk aangenomen dat zij niets begrepen en niet konden lezen of schrijven.

Leestip: Deze Europese talen worden met uitsterven bedreigd

In de Renaissance ontstond er voor het eerst weerstand tegen deze opvattingen. Pedro Ponce de León, een Spaanse monnik uit de zestiende eeuw, wordt gezien als de eerste persoon die een formele taal voor slechthorenden ontwikkelde.

De stilte verbreken

Het idee van Ponce de León om gebarentaal te gebruiken was niet volledig nieuw; inheemse bewoners van Amerika gebruikten al eeuwenlang gebarentaal om taalbarrières tussen verschillende stammen te overbruggen. En Benedictijnse monniken gebruikten tijdens hun dagelijkse stiltemomenten gebarentaal om te communiceren.

Op basis van de gebaren die in zijn klooster werden gebruikt, ontwikkelde Ponce de León een manier om doven te leren communiceren. Zo maakte hij de weg vrij voor alle toekomstige gebarensystemen.

De Spaanse priester en taalkundige Juan Pablo Bonet borduurde voort op het werk van Ponce de León. In 1620 publiceerde hij zijn boek over het onderwijs voor doven. Bonet bedacht een zogenaamd demonstratief alfabet; een systeem waarbij je de rechterhand gebruikt om letters aan te duiden.

Doven leerden elke letter te koppelen aan een fonetische klank. Bonets doventaal combineerde gebaren met het maken van geluiden. Dat systeem had zo zijn limieten, vooral als je abstracte ideeën of grammaticale concepten wilde uitdrukken.

De eerste dovenscholen

Tussen 1750 en 1760 stichtte de Franse katholieke priester Charles-Michel de l’Épée in Parijs de eerste openbare school voor dove kinderen, het Nationaal Instituut voor Doofstommen. Leerlingen vanuit het hele land kwamen naar zijn school en brachten de gebaren met zich mee die ze thuis gebruikten. L’Épée paste deze gebaren aan, voegde een handalfabet toe en ontwikkelde zo een gebarenwoordenboek.

Hij vond het belangrijk dat gebarentaal een volledige taal moest zijn - en dus was zijn systeem complex genoeg dat je er voorzetsels, vervoegingen en andere grammaticale elementen in kwijt kon. L’Épée wordt gezien als ‘vader van de doven’ en zijn gebarentaal, die we nu Oude Franse Gebarentaal noemen, is de basis van veel moderne gebarentalen.

Leestip: Journalist Myrthe probeert een nieuwe taal te leren door naar onzinwoorden te luisteren

Zo baseerde de Amerikaanse Thomas Hopkins Gallaudet, die zijn dove nichtje wilde onderwijzen, zijn onderwijsmethode op die van l’Épée. Hij opende in 1817 de eerste dovenschool in de Verenigde Staten. Net als in Frankrijk namen kinderen de gebaren mee die ze thuis gebruikten. Deze gebaren, samen met die van de Oude Franse Gebarentaal, ontwikkelden zich uiteindelijk tot de eerste vorm van de Amerikaanse gebarentaal (American Sign Language, ASL).

Ook Nederlandse Gebarentaal (NGT) en Vlaamse Gebarentaal (VGT) zijn gebaseerd op de Oude Franse Gebarentaal van l’Epée. De eerste Nederlandse dovenschool werd in 1790 in Groningen gesticht door de predikant Henri Daniel Guyot, die de lesmethode van L’Épée had afgekeken.

Regionale verschillen

Er waren vroeger vijf dovenscholen in Nederland: in Groningen, Amsterdam, Voorburg, Rotterdam en Sint-Michielsgestel. Tussen 1880 en 1980 was dovenonderwijs volledig gebaseerd op gesproken taal, het gebruik van gebarentaal was namelijk verboden.

Toch ontwikkelden de leerlingen van deze scholen onderling een eigen dialect, waarin zij stiekem gebaarden. Zo ontstonden regionale verschillen. Van de oudere dovenbevolking is op deze manier te achterhalen waar ze precies naar school gingen.

Wel nemen deze regionale verschillen nu af. Steeds meer mensen krijgen standaard-NGT aangeleerd en er is veel meer contact tussen verschillende lokale dovengemeenschappen. Zo ontstaat er natuurlijke standaardisatie.

Steun de missie van National Geographic en krijg onbeperkt toegang tot National Geographic Premium. Word nu lid!