Bergbeklimmer Reinhold Messner rechts en een collega bekijken de gemummificeerde resten van tzi de IJsman kort na de ontdekking van de mummie in 1991

De gewonde (en mogelijk achtervolgde) Ötzi bracht zijn laatste dagen door op een hoge Alpenpas, waar hij werd geveld door een pijlschot in de rug. Ongeveer 5300 jaar later zijn archeologen nog altijd bezig met het ontrafelen van het mysterie van zijn dood. Uit een nieuwe analyse van mossen die zijn gevonden op de plek waar de ‘IJsman’ aan zijn einde kwam, komen nieuwe details over zijn laatste en overhaaste klim naar voren.

Bergwandelaars vonden het bevroren en op natuurlijke wijze gemummificeerde lichaam van de IJsman in 1991 in de Ötztaler Alpen, op de grens tussen Italië en Oostenrijk. Sindsdien hebben wetenschappers ruim zestig tatoeages op Ötzi’s huid ontdekt en kunnen ze aantonen dat hij een jas van leer droeg die was genaaid met huidrepen van verschillende schapen en geiten. Onlangs vonden ze ook resten van zijn maaginhoud, waaruit bleek dat Ötzi slechts een uur vóór zijn dood een laatste maaltijd van gedroogd steenbokken- en hertenvlees met eenkoorntarwe had gegeten. Ze hebben aangetoond dat deze man van in de veertig kort voor zijn dood waarschijnlijk aan maagpijn leed en onder meer bezig was met het verzorgen van een diepe snee, tot bijna op het bot, tussen zijn duim en wijsvinger.

Lees vijf verrassende feiten over Ötzi de ijsmummie.

Tot nu toe hebben onderzoekers tussen de resten van Ötzi en op de vindplaats van de mummie, de Tisenjoch, tenminste 75 verschillende soorten mossen en levermossen geïdentificeerd. Deze eenvoudige plantjes onthullen nu meer details over de laatste momenten van de IJsman terwijl ze de hypothese bevestigen dat hij op tumultueuze en gewelddadige wijze aan zijn einde kwam.

In een nieuwe analyse die vorige week is gepubliceerd in het tijdschrift PLOS ONE, beschrijven de onderzoekers dat circa zeventig procent van de mossen die op de hooggelegen vindplaats van de IJsman werden ontdekt, niet uit die omgeving afkomstig waren maar veelal uit lager gelegen gebieden ten zuiden van de Ötztaler Alpen stamden. Door te achterhalen hoe deze plantenresten op een hoogte van ruim 3200 meter op en nabij de Tisenjoch belandden, hebben de onderzoekers een gedeeltelijke reconstructie van zijn laatste reis kunnen maken: een chaotische en kronkelige route waarbij de IJsman in slechts twee dagen tijd vele honderden hoogtemeters overbrugde.

Mosmysterie

James Dickson, emeritus-professor archeobotanica aan de University of Glasgow en hoofdauteur van de nieuwe studie, bestudeert Ötzi al sinds 1994, toen hij monsters ontving van het organisch materiaal dat op de vindplaats van de mummie was aangetroffen. Dickson zegt dat hij meteen gefascineerd raakte toen hij glad kringmos (Neckera complanata) ontdekte, een mossoort die in het verleden vaak als breeuwsel werd gebruikt om boten en blokhutten af te dichten.

Glad kringmos was in relatief grote hoeveelheden op de vindplaats gevonden, en vaak op Ötzi’s kleding. Het mos heeft misschien deel uitgemaakt van de ‘reiskit’ van Ötzi, maar het doel ervan is nog onduidelijk. Werd het gebruikt als isolatiemateriaal? Of als toiletpapier? Deze mossoort groeit in elk geval alleen in lager gelegen gebied, zodat de onderzoekers een aanknopingspunt hadden om Ötzi’s laatste reis in kaart te brengen.

“Het was een tamelijk ongebruikelijke situatie om deze vermoorde persoon in de Alpen te vinden, op zó’n grote hoogte,” zegt antropoloog Albert Zink, hoofd van het onderzoek naar Ötzi op hetIstituto per lo studio delle mummie van Eurac Research in het Italiaanse Bolzano. Volgens Zink, die niet bij het nieuwe onderzoek was betrokken, “kon niemand eigenlijk verklaren wat hij daarboven deed.”

Het bewaard gebleven spijsverteringskanaal van Ötzi bevatte niet alleen voedselresten maar ook sporen van omgevingspollen uit het milieu waarin hij zijn laatste maaltijden had gegeten. Dankzij eerder onderzoek onder leiding van Klaus Oeggl, archeobotanicus aan de Universiteit van Innsbruck in Oostenrijk en tevens medeauteur van de nieuwe studie, kon daaruit een voorlopige kaart van zijn laatste reis worden samengesteld.

In monsters uit Ötzi’s endeldarm en het onderste deel van zijn karteldarm, dus van het oudste voedsel in het spijsverteringskanaal, vond men sporen van dennen- en sparrenpollen. Dat situeerde de IJsman ongeveer 33 uur vóór zijn dood in de nabijheid van de boomgrens, in een bergbos op een hoogte van 2500 meter. Maar het middengedeelte van Ötzi’s karteldarm bevatte pollen van de hopbeuk, die alleen in lager gelegen bossen groeit, wat betekent dat Ötzi zo’n negen à twaalf uur vóór zijn dood moet zijn afgedaald naar een hoogte van 1200 meter of lager – mogelijk helemaal tot aan de bodem van de vallei. Volgens de pollen in zijn ingewanden steeg Ötzi vervolgens weer naar grotere hoogte en at hij zijn laatste maaltijd in een subalpiene zone met coniferen, waarna hij nog verder omhoog klom om uiteindelijk op het Tisenjoch aan zijn einde te komen.

Maar het was niet helemaal duidelijk of de IJsman tijdens zijn laatste afdaling over hellingen richting het zuiden had gemaakt, naar het huidige Italië, of richting het noorden, naar het huidige Oostenrijk. In dit onherbergzame terrein bestaan er slechts een paar routes die naar de plek voeren waar Ötzi werd gevonden.

“We wisten eigenlijk niet precies waar hij langs is gekomen,” zegt Oeggl.

Hoge plekken, lage planten

In de nieuwe studie baseerde Dicksons internationale team van wetenschappers zich mede op Oeggls uitgebreide botanische onderzoek van de regio en stelde een kaart samen van alle soorten mossen en levermossen die in Ötzi’s spijsverteringskanaal en in de aarde rond de mummie waren aangetroffen. (De verspreiding van deze planten was vijfduizend jaar geleden in de Alpen vrijwel hetzelfde als tegenwoordig.)

Rond zeventig procent van de mossoorten die op grote hoogte op of rond de mummie waren gevonden, groeien niet in de ‘nivale zone’ (‘sneeuwzone’), de hoogste vegetatieregio in het hooggebergte, die in dit deel van de Alpen op zo’n drieduizend meter hoogte begint. Enkele van de botanische verstekelingen zouden na Ötzi’s dood op de wind of door dieren als schapen en vogels naar deze hoogte kunnen zijn meegevoerd. Maar de onderzoekers stellen dat er meerdere mossoorten uit lager gelegen gebied (niet alleen glad kringmos) werden gevonden die alleen maar door de IJsman zelf naar deze plek konden zijn gebracht. “De afstand is te groot om er een andere verklaring voor te geven,” zegt Oeggl.

Enkele mossoorten die op de vindplaats van de mummie zijn aangetroffen, waaronder glad kringmos, gedijen vooral in het Schalstal, een kloof ten zuiden van de Ötztaler Alpen in Italië, maar niet in de naburige valleien ten noorden van de vindplaats. De kaart van Dickson lijkt dus een bevestiging te zijn van de hypothese dat Ötzi tijdens zijn laatste afdaling het Schalstal bereikte, waar hij met de mossen in contact kwam, er zijn reiskit mee aanvulde of ze gebruikte om zijn eten in te wikkelen of zijn wonden mee te verbinden. Ötzi kan helemaal tot aan de bodem van de Vinschgau-vallei zijn gelopen, waar hij op een hoogte van achthonderd meter de veenmossoort Sphagnum affine kan hebben geplukt. Dickson denkt dat Ötzi misschien kennis had van de antiseptische werking van dit mos en het gebruikte om er de diepe snee in zijn hand mee te behandelen.

De bevindingen sluiten aan op het algehele beeld: dat de IJsman vooral contacten met het zuiden had. Uit isotopenanalyses was al gebleken dat Ötzi in de zuidelijke Alpen opgroeide en ook de laatste maanden van zijn leven in dat gebied leefde, zegt Zink.

Ook Ursula Wierer, archeologe van de Soprintendenza voor archeologie van Florence en omgeving, zegt dat “heel veel erop wijst dat de IJsman aan de zuidzijde van de Alpen leefde en dat hij van die kant de bergen introk, naar de plek waar hij omkwam.” Uit Wierers recente analyse van Ötzi’s reiskit blijkt dat hij onderweg werd verrast, omdat enkele van zijn wapens gerepareerd moesten worden. Volgens haar is deze nieuwe studie, waar zij niet aan deelnam, de zoveelste bevestiging van de tumultueuze aard van Ötzi’s laatste reis en “laat het opnieuw zien hoe belangrijk archeobotanische studies zijn voor het reconstrueren van zijn laatste dagen.”

Bryofyten als mossen en levermossen kunnen alleen worden bestudeerd als zij uitzonderlijk goed bewaard zijn gebleven, zoals in een anaeroob veenmoeras of, in het geval van Ötzi, op een bevroren bergpas. Daarom zijn ze ook “heel erg zeldzaam in de archeobotanica,” zegt Logan Kistler, curator archeobotanica en archeogenetica van het National Museum of Natural History, onderdeel van het Smithsonian Institution. “Ze produceren geen zaadjes of pollen, die vaak op archeologische vindplaatsen bewaard blijven. Het zijn zeer vluchtige onderdelen van de natuurlijke omgeving.” De nieuwe studie geeft volgens Kistler “aan hoe uitzonderlijk de vindplaats van Ötzi is. Het is een van die buitengewone gevallen waarin het verleden tot leven komt.”

Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd op NationalGeographic.com

Ga in november mee op reis door de geschiedenis bij National Geographic.
Natgeo.nl/historymonth