Romeinse keizers worden doorgaans verdeeld over twee groepen. Ten eerste waren er de ‘gekke’ keizers, zoals Nero, Caligula en Caracalla. Zij worden afgeschilderd als impulsieve tirannen met perverse voorkeuren en sadistische trekjes.

Daartegenover staan de ‘goede’ keizers, zoals Augustus, Trajanus en Marcus Aurelius. Deze leiders staan te boek als competente handhavers van de Pax Romana, een periode van relatieve vrede in het Romeinse Rijk.

In hoeverre klopt deze tweedeling? Het beeld dat we hebben van Romeinse keizers is weliswaar gebaseerd op historische bronnen, zegt historicus en hoogleraar Olivier Hekster, maar die bronnen waren niet bepaald objectief en spreken elkaar soms regelrecht tegen.

Romeinse keizers: zo gek nog niet

Historische bronnen werden in het oude Rome voornamelijk geschreven door senatoren, legt hij uit. ‘Als in die bronnen staat dat een Romeinse keizer verschrikkelijk was, dan betekent dat waarschijnlijk dat hij verschrikkelijk was voor de senatoren. Maar bij het volk en het leger was zo’n keizer soms erg populair.’

Neem keizer Nero, vaak opgevoerd als het schoolvoorbeeld van een gekke Romeinse keizer. Historische bronnen bevatten gedetailleerde beschrijvingen van de wreedheden die hij op zijn geweten zou hebben, van de moord op zijn moeder en echtgenotes tot het beruchte vioolspel tijdens de grote brand van Rome – een brand die hij volgens sommige verhalen ook nog zelf zou hebben aangestoken.

Toch zijn er ook vondsten en teksten die een ander beeld schetsen. Zo staan de muren van Pompeï vol met de leus Neroni feliciter (‘Lang leve Nero’) en bevond de keizer zich hoogstwaarschijnlijk niet eens in Rome op het moment dat de brand daar ontstond.

Roddels of een roze bril

Over de ‘gekke’ Romeinse keizers werd flink geroddeld. Zo zou keizer Caligula een incestueuze relatie gehad hebben met zijn zus en zou keizer Caracalla geleden hebben aan erectiele disfunctie. ‘Veel van die claims zijn niet controleerbaar, maar ze blijven wel hangen,’ zegt Hekster. ‘Op dat vlak is het net hedendaagse politiek.’

En het werkte ook andersom. Wanneer de senatoren en de Romeinse elite blij waren met een keizer, dan kleurde dit hun geschiedschrijving in positieve zin. De keizers Augustus en Trajanus hadden evengoed een pikant seksleven, geeft Hekster als voorbeeld, ‘maar in die gevallen wordt gesproken van gezonde mannelijke viriliteit.’

Ook de goede reputatie van keizer Marcus Aurelius hangt volgens hem samen met het feit dat deze keizer goede relaties onderhield met de senaat. ‘Onder het keizerschap van Marcus Aurelius woedde er een pestepidemie in het Romeinse Rijk en stonden de grenzen onder druk. Grote groepen mensen hadden het slecht, maar voor veel senatoren was het een gunstige tijd.’

Absolute macht

De ‘gekke’ keizers waren waarschijnlijk minder gek dan de bronnen beweren en de ‘goede’ keizers zullen op hun beurt wel wat gekker zijn geweest. Voor de gemiddelde Romein maakte het uiteindelijk weinig verschil wie er op de troon zat, zegt Hekster.

‘De overeenkomst tussen Romeinse keizers is dat ze zich presenteerden als absolute machthebbers. Ze stonden in feite aan het hoofd van een militaire dictatuur. In die zin zal elke Romeinse keizer wel iets geks gehad hebben – of op zijn minst een bepaalde wens naar macht.’